Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3071/TA, 9 december 2016, beroep
Uitspraakdatum:09-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3071/TA

betreft: [klager] datum: 9 december 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.J. van Galen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 2 september 2016 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 november 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.J. van Galen, en namens het hoofd van FPC De Rooyse Wissel, [...], juridisch medewerker.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het gedurende twee maanden niet verstrekken van halalvlees van de (plaatselijke) toko en daarvoor geen alternatief aanbieden.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het hoofd van de inrichting heeft de op hem rustende zorgplicht tot het verstrekken van halalvoeding niet betracht. Klager heeft gedurende
een
lange periode (vanaf najaar 2015 tot begin maart 2016) halalvoeding mogen bestellen bij de toko. Van de ene op de andere dag werd dit niet langer toegestaan. Eerst eind april 2016 is klager aangeboden halalvoeding via de Sligro te bestellen. Klager
meent dat dit te laat is; reeds in maart 2016 had hem een alternatief moeten worden aangeboden. De goedkeuring van de halalvoeding van de Sligro door de imam vond pas eind april plaats. Klager is dus wel degelijk bijna twee maanden halalvoeding
onthouden. Klager werd ook geen alternatief aangeboden, bijvoorbeeld vis. Klager wilde het vlees van de Sligro niet eten omdat het vlees uit Ierland afkomstig is. Gebleken is dat het rundvlees werd vermengd met paardenvlees. Het feit dat op de andere
afdelingen het halalvlees van de Sligro werd gekocht, betekent niet dat bij klager bekend was dat hij aldaar het vlees kon kopen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In de inrichting wordt het halalvoedsel standaard van de Sligro verkregen. Op de afdeling waar klager verblijft is gedurende een
lange periode door sociotherapeuten als extra service halalvoedsel bij de plaatselijke toko gehaald. In de maanden maart en april was er onrust op de afdeling en is besloten de sociotherapeuten niet in te zetten voor het halen van halalvoedsel bij de
toko. Voor de patiënten bestond altijd al de mogelijkheid het halalvoedsel van de Sligro te kopen. Dit was ook bij alle patiënten bekend.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat gelet op de door het hoofd van de inrichting gegeven
toelichting, klager moet hebben geweten dat hij via de Sligro halalvlees had kunnen aanschaffen. Halalvlees wordt in de inrichting standaard van de Sligro ingekocht; bij wijze van extra service was op klagers afdeling de praktijk ontstaan dat het
personeel voor de verpleegden halalvlees bij de toko kocht.
Het vorenstaande brengt mee dat geen sprake is van een situatie waarbij het hoofd van de inrichting zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 42, derde lid, van de Bvt heeft geschonden. De klacht van klager ziet op de wijze van betrachten van een
zorgplicht, waartegen op grond van artikel 56, vierde lid, van de Bvt geen beklag openstaat. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, prof. dr. H.J.C. van Marle en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 9 december 2016

secretaris voorzitter

Naar boven