Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1924/GA, 24 november 2016, beroep
Uitspraakdatum:24-11-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Vermissing  v

Uitspraak

nummer: 16/1924/GA

betreft: [klager] datum: 24 november 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van het Detentiecentrum Rotterdam,

gericht tegen een uitspraak van 2 juni 2016 van de beklagcommissie bij voormeld Detentiecentrum, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 oktober 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord dhr. [...], juridisch medewerker bij het Detentiecentrum Rotterdam, en klager.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van klagers kleding na afgifte daarvan voor reiniging.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en heeft een tegemoetkoming van € 50,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Een dag nadat een medegedetineerde aangaf een trainingsbroek ter waarde van € 180,= te missen door toedoen van een reiniger, meldde ook klager bij
het afdelingshoofd dat een dure trainingsbroek was verdwenen. Desgevraagd gaven de reinigers aan dat daarvan geen sprake was. De inrichting is conform de huisregels niet verantwoordelijk voor schade of vermissing bij het wassen van kleding. Aan iedere
gedetineerde is medegedeeld dat er huisregels zijn waarin wordt vermeld hoe men kleding kan laten wassen en dat dit op eigen risico geschiedt. Bij afgifte van de kleding aan de reiniger wordt geen bewijs van afgifte afgeleverd. Uitvoer van voorwerpen,
waaronder de was, kent wel procedures. Elke gedetineerde heeft de mogelijkheid om (dure) kledingstukken uit te voeren om ze daarna weer gewassen in te laten voeren. Bovendien kan een gedetineerde ook zijn eigen kleding wassen in een emmertje water. Dat
het wassen van kleding door een reiniger in een ander artikel staat dan het periodiek in- en uitvoeren van vuile was doet niet af aan het op juiste wijze informeren van de gedetineerden. Voor arrestanten blijven in- en uitvoerformulieren van begin af
aan bewaard in het dossier, maar klagers invoerformulieren konden niet meer bovengehaald worden. In casu is dit echter niet relevant. Wat immers vandaag wordt ingevoerd kan morgen aan een medegedetineerde zijn gegeven. De bewijslast van hetgeen vermist
wordt ligt bij klager. De directeur heeft wel degelijk aan zijn zorgplicht voldaan. Het klopt dat het verweerschrift identiek is aan een verweer in een andere zaak, maar dit kan niet worden opgevat als een gebrekkig verweer. Verwezen wordt naar RSJ 24
november 2015, 15/2168/GA en 15/2176/GA.
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager mist een trainingspak en een t-shirt van Feyenoord, twee broeken van het merk Armani, ondergoed en sokken. Klager heeft zijn kleding aan de
reiniger gegeven om te wassen. Na het luchten wilde klager zijn was ophalen, maar zijn kleding was verdwenen. Voorafgaand aan de detentie is klager opgehaald bij de nachtopvang. Klager heeft in de eerste week niets ingevoerd in de inrichting. Klager
was
op de hoogte van het eigen risico voor wat betreft het laten wassen van de kleding. Het wassen van de kleding in een emmertje water is niet meer van deze tijd.

3. De beoordeling
Klager heeft onweersproken gesteld dat hij kledingstukken mist nadat hij deze had afgegeven aan een reiniger om te worden gewassen. In beginsel is een gedetineerde verantwoordelijk voor zijn eigendommen in de inrichting tenzij de directeur
verantwoordelijk moet worden gehouden. De beroepscommissie overweegt dat klager bekend was met het eigen risico met betrekking tot het reinigen van kleding door reinigers in de inrichting, zoals opgenomen in de huisregels van het Detentiecentrum,
evenals met de mogelijkheid om zijn kleding ter reiniging uit te voeren dan wel met de mogelijkheid om zelf zijn kleding te wassen. Evenwel heeft klager dit eigen risico aanvaard en heeft hij zijn kleding afgestaan aan de reiniger. De beroepscommissie
is van oordeel dat in het onderhavige geval de directeur geen verwijt kan worden gemaakt voor de vermissing van klagers kledingstukken. Het beroep van de directeur zal daarom gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden
vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, U.P. Burke en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 24 november 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven