Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3577/GV, 18 november 2016, beroep
Uitspraakdatum:18-11-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3577/GV

betreft: [klager] datum: 18 november 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 13 oktober 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Uit het selectieadvies volgt dat er een nauwe band bestaat tussen klager en mevrouw
W. Op pagina 2 van het advies vrijheden staat vermeld dat klager wekelijks bezoek krijgt van zijn vriendin. Klagers casemanager bevestigt op pagina 3 van het advies vrijheden ook dat de overledene de vader van klagers vriendin is. Vervolgens
stelt de Staatssecretaris dat niet uit officiële stukken is vast komen te staan dat er een nauwe band bestaat tussen klager en mevrouw W. Bij het ontbreken van een geregistreerd partnerschap, samenlevingscontract en/of huwelijk, wordt het middels
officiële stukken aantonen van een affectieve relatie, en daarmee een nauwe band, bijzonder moeilijk. Zeker wanneer klager binnen detentie verblijft, heeft hij geen stukken tot zijn beschikking aan de hand waarvan hij voornoemde band kan aantonen, noch
is hij bij machte om zulke stukken binnen afzienbare tijd op te ( laten) stellen. De enkele stelling van de Staatssecretaris dat de nauwe band tussen klager en mevrouw W. niet op officiële wijze is aangetoond, is in de optiek van klager dan ook enkel
een formeel argument, dat geheel voorbij gaat aan de realiteit en de wetenschap van de inrichting. Daarbij komt nog dat klager van mevrouw W. stukken heeft ontvangen, waaruit blijkt dat zij de dochter van de overledene is. Voorts is er contact geweest
tussen klagers casemanager, mevrouw W. en haar familie, waarbij gepoogd is klager afscheid te laten nemen. Deze gegevens geven weer dat sprake is van een nauwe band. De vriendin is de enige vrouw met wie klager bezoek zonder toezicht heeft. De
casemanager en het MDO hebben positief geadviseerd voor een begeleid incidenteel verlof. Noch uit de beslissing van de selectiefunctionaris, noch uit het verweer namens de Staatssecretaris blijkt verder waarom het Openbaar Ministerie (OM) en de
directeur vervolgens negatief hebben geadviseerd/beslist.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft een verzoek tot incidenteel verlof ingediend zodat hij met zijn vriendin en ‘zoon’ afscheid kan nemen van zijn ‘schoonvader’. De inrichting heeft negatief geadviseerd ten aanzien van begeleid incidenteel verlof omdat geen officiële nauwe
band is aan te tonen. Daarbij is aangegeven dat bij incidenteel verlof begeleiding noodzakelijk is in verband met de ernst en de status van zijn delict. De advocaat-generaal heeft tevens negatief geadviseerd vanwege de ernst van het delict en het niet
kunnen aantonen van een nauwe band. Verwezen wordt naar de artikelen 21, 22 en 24 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling).

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag omdat er geen officiële nauwe band is aan te tonen tussen klager en de vader van mevrouw W.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket Den Haag heeft aangegeven negatief te adviseren ter zake van verlofverlening in verband met de ernst van het delict en omdat niet van een nauwe band is gebleken.
De politie heeft zich van advies onthouden.

3. De beoordeling
Klager is preventief gehecht in verband met opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van de levenspartner, of een kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van de
gedetineerde.

In artikel 1, aanhef en onder i, van de Regeling is bepaald dat onder levenspartner wordt verstaan: de echtgenoot van de gedetineerde, alsmede de persoon met wie een aantoonbaar duurzaam samenlevingsverband wordt onderhouden daterende van voor de
aanvang van de detentie.

Klager heeft op 7 oktober 2016 verzocht om afscheid te kunnen nemen van de vader van zijn vriendin; deze is vervolgens op 7 oktober 2016 overleden en op 13 oktober 2016 gecremeerd. Nu klager niet door middel van GBA-gegevens, een samenlevingscontract
of anderszins heeft aangetoond dat hij met zijn vriendin een duurzaam samenlevingsverband onderhoudt daterend van voor zijn detentie, is naar het oordeel van de beroepscommissie niet vast komen te staan dat sprake is van een levenspartner in de zin van
artikel 1, aanhef en onder i van de Regeling. Op deze grond alleen al kan de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek om incidenteel verlof niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Daarbij komt dat uit de ten tijde van het verzoek door
klager verstrekte gegevens niet onomstotelijk blijkt dat degene die op 7 oktober 2016 is overleden de vader van klagers vriendin is. Het beroep zal gelet op het bovenstaande ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 18 november 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven