Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3771/SGA, 11 november 2016, schorsing
Uitspraakdatum:11-11-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/3771/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 11 november 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie De Schie te Rotterdam.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 9 november 2016, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf
van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van drie dagen, ingaande op 9 november 2016 om 11.15 uur en eindigende op 12 november 2016 om 11.15 uur, wegens een positieve score op het
gebruik van softdrugs.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 9 november 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 10 november 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Uit het verzoek komt naar voren dat verzoeker niet zou zijn gewezen op zijn recht op een bevestigingsonderzoek. Nu uit het verslag van 9 november 2016
niet blijkt dat verzoeker is gewezen op dat recht op een bevestigingsonderzoek, terwijl dat op grond van artikel 6, vierde lid, van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen, wel is voorgeschreven en de directeur ook niet aangeeft dat
verzoeker op dat recht is gewezen, is – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – voldoende aannemelijk dat verzoeker niet is gewezen op zijn recht op een bevestigingsonderzoek. Gelet daarop had de directeur geen disciplinaire straf op mogen
leggen. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 november 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven