Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2536/GM, 11 november 2016, beroep
Uitspraakdatum:11-11-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2536/GM

betreft: [klager] datum: 11 november 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.G.E. Koumans, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 11 juli 2016 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 oktober 2016, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en het hoofd zorg van de p.i. Ter Apel [...].

Klagers raadsvrouw mr. S.G.E. Koumans was in verband met ziekte verhinderd om ter zitting te verschijnen. Haar kantoorgenoot mr. W.E.R. Geurts heeft telefonisch meegedeeld onverwachts niet op tijd ter zitting te kunnen verschijnen.

Van het horen van klager en het hoofd zorg is verslag opgemaakt. Mr. W.E.R. Geurts is in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op het verslag te reageren vóór 3 november 2016.

Op 30 oktober 2016 is een schriftelijke reactie van mr. W.E.R. Geurts ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft het niet tijdig laten maken van een röntgenfoto van klagers hand na een val.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht.
Na een val op 23 april 2016 zijn er te laat foto’s van klagers hand gemaakt. Hij heeft dezelfde dag de inrichtingsarts bezocht die concludeerde dat er geen sprake was van een breuk. De inrichtingsarts heeft alleen Ibuprofen voorgeschreven en
zei
dat hij verder niets kon doen. Klager voelde een intense pijn in zijn hand na de val en wist dat zijn hand gebroken was. De pijn bleef en klager is na twee dagen weer naar de medische dienst gegaan. Klager kan zich niet herinneren dat hem gezegd
zou
zijn dat hij terug moest komen voor controle op 29 april 2016 als hij een zwelling/last bleef houden. Hij moet altijd een briefje invullen voordat hij de medische dienst kan bezoeken.
Hij heeft drie weken lang iedere week geschreven dat zijn hand niet goed was. Op
6 mei 2016 had hij nog steeds last van zijn hand en heeft hij zich ziek gemeld. Zijn hand was nog steeds dik en gevoelig. Klager heeft vijf- tot zesmaal gevraagd om een foto van zijn hand te laten maken maar dit is pas na drie weken gebeurd. Hem is
gezegd dat hij moest kiezen voor fysiotherapie of voor een foto. De specialist in het ziekenhuis heeft hem gezegd dat drie weken wachten met het maken van een foto te lang was. In totaal zijn er drie foto’s van zijn hand gemaakt.
In september 2016 is hem gezegd door de specialist dat het goed zal komen. Als klager wordt uitgezet naar Afrika is hij bang dat zijn hand niet goed zal zijn. Hij houdt van sporten, maar kan dat niet meer.
In de reactie op het beroep stelt de inrichting dat de medisch adviseur heeft opgemerkt dat zowel klager als de inrichtingsarts er schuldig aan zijn dat niet eerder een foto van klagers hand is gemaakt. De medisch adviseur geeft
in
het advies echter aan dat de schuld voor een groot deel bij de inrichtingsarts ligt - uiterlijk een week na de val had er een foto van de hand moeten worden gemaakt - en voor een deel bij klager.
Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Namens de inrichtingsarts is gepersisteerd bij het standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur. Dit standpunt luidt als volgt.
Op 23 april 2016 vermoedde de waarnemend inrichtingsarts geen fractuur en is pijnstilling voorgeschreven. Op 25 april 2016 kwam klager bij de inrichtingsarts op het spreekuur in verband met een andere reden dan zijn hand. In de medische gegevens is
vermeld dat klager terug moest komen voor controle op 29 april 2016 of 2 mei 2016 indien hij last bleef houden van zijn hand. Klager heeft zich echter niet gemeld. Op 6 mei 2016 heeft klager zich ziek gemeld in verband met klachten aan zijn hand. Hij
is
door de inrichtingsarts gezien op het eerstvolgende spreekuur van 9 mei 2016. Op die datum adviseerde de inrichtingsarts een foto te laten maken. De administratief medewerker heeft een afspraak gemaakt voor vervoer op donderdag 12 mei 2016. Er zaten
drie dagen tussen omdat het geen spoed was en voor vervoer personeel beschikbaar moet zijn. Op 12 mei 2016 is geconstateerd dat klager een fractuur had. Hij kreeg gips en een controleafspraak voor 7 juni 2016 die vervolgens is verzet naar 19 mei 2016.
Op laatstgenoemde datum is het gips verwijderd. De stand was niet helemaal goed maar het gips zou daar niets aan veranderen. Er is geen nieuwe foto gemaakt. Klager begreep niet waarom het gips eraf was gehaald. Op 3 juni 2016 heeft klager opnieuw
verzocht om een foto omdat hij last had. Op 7 juni 2016 heeft de inrichtingsarts een brief van het ziekenhuis met klager besproken en hem de keuze gegeven of fysiotherapie of retour naar het ziekenhuis. Klager koos voor het ziekenhuis. De verwijsbrief
is meteen geschreven. Op 21 juni 2016 heeft klager een gesprek gehad met het hoofd zorg. Klager is gezegd dat hij op korte termijn naar het ziekenhuis zou gaan maar niet gezegd mocht worden wanneer. Op 23 juni 2016 is hij naar ziekenhuis gegaan en op
24
juni 2016 is de uitslag ontvangen: delayed union. Het advies was rustig aan te doen, te kijken wat mogelijk was en er is een soft brace besteld. De foto had eerder gemaakt moeten worden. Door het hoofd zorg is aangegeven dat zowel de inrichtingsarts -
door een foto uiteindelijk na een week te laten maken - als klager - door niet naar de arts te gaan op 29 april 2016 of 2 mei 2016 maar pas op 6 mei 2016 - daar debet aan zijn. Door de medisch adviseur is aangegeven dat achteraf bezien klager gelijk
had
dat de conclusie van de arts die hem het eerst heeft onderzocht niet juist was. De arts die klager twee dagen daarna heeft gezien, sprak met klager af dat hij zich na een paar dagen weer zou melden als de pijn en de zwelling niet zouden afnemen. Klager
kwam echter een week later. Achteraf bezien had er eerder een röntgenfoto van zijn hand moeten worden gemaakt om een breuk uit te sluiten. Voor een belangrijk deel ligt dit bij de arts. Uiterlijk een week na de val had er een foto van de hand moeten
worden gemaakt. Het ligt ook voor een deel bij klager omdat hij niet op 29 april 2016 terug is gegaan naar de arts terwijl dit wel was aangegeven.
Op 5 september 2016 is teruggekoppeld dat klagers hand genezen is. Er zijn geen opmerkingen voor wat betreft een eventuele aan klager toekomende tegemoetkoming.

3. De beoordeling
Klager is 23 april 2016 op zijn hand gevallen en is door een inrichtingsarts gezien.
Op 25 april 2016 heeft klager zich opnieuw tot een inrichtingsarts gewend. Hoewel de aanleiding voor dit arts-patiënt contact een andere was dan de handproblemen, had het in de rede gelegen om op dat moment de hand opnieuw te onderzoeken. Klager heeft
daarna meermalen gemeld dat hij last van zijn hand bleef houden. Nadat hij zich ziek heeft gemeld op 6 mei 2016 in verband met de klachten aan zijn hand is pas op 12 mei 2016 een röntgenfoto gemaakt. Naar het oordeel van de beroepscommissie had bij
klagers voortdurende klachten aan zijn hand binnen vier dagen een röntgenfoto dienen te worden gemaakt. Nu dit pas na negentien dagen is geschied, is de beroepscommissie van oordeel dat het handelen door of namens de inrichtingsarts kan worden
aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht een tegemoetkoming van € 100,= op zijn plaats.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Ter Apel toekomende tegemoetkoming op € 100,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, dr. ing. C.J. Ruissen en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 11 november 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven