nummer: 02/1616/GB
betreft: [klager] datum: 8 januari 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 2 augustus 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. A.G. vander Plas, namens
[...], geboren op [1961], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 23 juli 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.G. van der Plas, op 16 oktober 2002 door de voorzitter van de beroepscommissie mr. J.R. Meijeringh gehoord. Het horen van klager heeft plaatsgevonden met behulp van een tolk in deSpaanse taal middels de tolkentelefoon.
De raadsvrouw heeft ernstig bezwaar gemaakt tegen het feit dat klager geboeid was. Klager kon zijn handen niet gebruiken terwijl hij iets voor wilde lezen. Dit strookt naar mening van de raadsvrouw niet met het recht van klager omzich te verdedigen.
De voorzitter heeft medegedeeld dat de beslissing om klager te boeien een
beslissing van de directeur van de inrichting betreft.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.
2. De feiten
Klager is sedert 21 december 2001 gedetineerd. Na een verblijf op de Landelijke
afzonderingsafdeling De Schie te Rotterdam, is hij op 4 februari 2002 geplaatst in de EBI.
3. De standpunten
3.1. De raadsvrouw heeft het woord gevoerd overeenkomstig haar pleitaantekeningen, welke aan deze uitspraak worden gehecht en waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.
Klager heeft verklaard dat zijn verblijf in de EBI enkel veroorzaakt wordt door valse beschuldigingen. De situatie, waarin klager verkeert, is heel ernstig voor hem en zijn gezin. Tweemaal per week wordt hij gevisiteerd. Voortsvindt klager het heel ernstig dat hij geen contact met zijn gezin kan hebben in een privé situatie. De artikelen 3 en 8 EVRM worden hierdoor geschonden. Klagers rechten worden met voeten getreden. Al zijn eigendommen zijnweggenomen. Klager is niet in het bezit van grote geldbedragen. Hij heeft een schuld van circa $ 95.000,= aan de bank. De situatie in de EBI wordt door klager onmenselijk geacht. Het is pas de eerste keer dat hij gedetineerd is.
Klager heeft de voorzitter van de beroepscommissie verzocht of hij van de beslissing van de beroepscommissie een vertaling in de Spaanse taal kan ontvangen.
Klager heeft aan de voorzitter een in het Spaans geschreven toelichting overgelegd en verzocht om deze Nederlands te vertalen. Op 27 november 2002 is de vertaling op het secretariaat van de Raad ontvangen. De inhoud van detoelichting is aan deze uitspraak gehecht en de inhoud daarvan dient als hier ingelast te worden beschouwd.
3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI Nieuw Vosseveld te Vught wordt aangegeven het verblijf van klager in de EBI te continueren.
3.3. De selectiefunctionaris die klager op 28 juni 2002 in de EBI heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI heeft het volgende bericht. Klager maakte in het gesprek een sombereindruk. Met name zat hij in over de contacten met zijn familie in Colombia. Klagers vrouw zou informatie/papieren hebben waaruit zou kunnen blijken dat klager in Colombia een goed burger is en waaruit zijn onschuld zou kunnenblijken. Klager heeft aangegeven het EBI-systeem niet te begrijpen en zich zeer beperkt te voelen in zijn bewegingsvrijheid.
3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat uit de beschikbare informatie blijkt dat klager onder meer wordt verdacht van (betrokkenheid bij) ernstige delicten die zijn gepleegd in onder andere Nederland, Luxemburg, België,Colombia en Equador. Hij wordt er onder meer van verdacht de leider te zijn van een internationale criminele organisatie die zich bezighoudt met de organisatie van internationale verdovende middelentransporten.
Eind december 2001 is klager in Nederland aangehouden. Daarbij werden diverse grote partijen verdovende middelen in beslag genomen, alsmede grote geldbedragen in diverse valuta’s en een tiental vuurwapens, waaronder drieautomatische pistoolmitrailleurs. Klager wordt er voorts van verdacht nauwe contacten te hebben en te onderhouden met één van de leiders van een (internationale) criminele organisatie die vele leden telt en bekend staat als extreemgewelddadig. Deze organisatie is recentelijk onder meer verantwoordelijk geweest voor een twintigtal doden in de buurt van een onroerende zaak in Colombia die in bezit is van klager. Tevens wordt dezelfde organisatie verdacht van deliquidatie van drie politiefunctionarissen. Óók klager wordt er van verdacht verantwoordelijk te zijn voor een en ander. In Colombia en Equador zijn inmiddels strafrechtelijke onderzoeken gestart inzake de criminele organisatiewaarvan klager deel uitmaakt. Er is inmiddels op gewezen dat de mogelijkheid bestaat dat klager zal worden geconfronteerd met uitleveringsverzoeken.
Er zijn ambtsberichten binnengekomen met betrekking tot klager waarin onder meer wordt gewezen op de mogelijkheid dat hij zal ontvluchten met gebruik van geweld en met hulp van buitenaf. Een en ander is niet denkbeeldig tegen deachtergrond van het gegeven dat klager over veel macht en aanzien beschikt en het gegeven dat mag worden verondersteld dat hij voldoende financiële middelen heeft om organisatorische invulling te geven aan ontvluchtingvoornemens, zonodig met hulp van buitenaf. Een eventuele poging tot ontvluchting van hem zou gepaard kunnen gaan met de inzet van vuurwapens.
Gelet op de ernst van de delicten van het plegen waarvan klager wordt verdacht, bestaat de mogelijkheid dat hij zal worden geconfronteerd met een lange gevangenisstraf.
Een eventuele ontvluchting van klager zou maatschappelijk onaanvaardbaar zijn en zou leiden tot een ernstig geschokte rechtsorde, mede gelet op de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de ernstige delicten van het plegenwaarvan hij, internationaal, wordt verdacht.
Gelet op het vorenstaande adviseerde de EBI-adviescommissie om klager, gehoord de selectiefunctionaris die hem heeft gesproken, te handhaven in de EBI. De selectiefunctionaris heeft dienovereenkomstig beslist.
4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.
4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.
4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.
4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Klager wordt verdacht van zeer ernstige strafbare feiten zoals handel in grote partijen verdovende middelen, het voorhanden hebben van automatische wapens, betrokkenheid bij een criminele organisatie en betrokkenheid bij deliquidatie van politiefunctionarissen. Ook in Colombia en in Equador zijn inmiddels tegen klager strafrechtelijke onderzoeken geopend en de mogelijkheid bestaat dat verzocht zal worden om klagers uitlevering. Ambtsberichten hebbenaangegeven dat de mogelijkheid bestaat dat klager door middel van gebruikmaking van geweld en met hulp van buitenaf zal trachten te ontvluchten.
De beroepscommissie is na ampele overweging van oordeel dat, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, gelet op de informatie die op het moment van het nemen van de bestreden beslissing voorhandenwas vooralsnog in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormde. Het terzake dooren namens klager gevoerde verweer doet hier niet aan af.
De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorieën a en b. De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijfin de EBI te verlengen niet in strijd is met de wet of andere regelgeving en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 8 januari 2003
secretaris voorzitter