Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2857/GA, 4 november 2016, beroep
Uitspraakdatum:04-11-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/2857/GA

Betreft: [klager] datum: 4 november 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.I. Cambier, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 augustus 2016 genomen beslissing van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 september 2016, gehouden in voormelde p.i. zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.I. Cambier, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught. Op 26 september 2016 is van de
directeur een nadere reactie ontvangen. Een kopie hiervan is aan klager en zijn raadsman toegezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 11 augustus 2016, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder:
a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager meent dat een gedwongen medische behandeling in strijd is met het grondrecht van lichamelijke integriteit en als onredelijk en onbillijk moet worden afgewezen. Klager stelt geen
(geestelijke) gezondheidsproblemen te hebben en kiest er bewust voor het verblijf binnen de EBI solitair te ondergaan. Hij heeft geen behoefte aan contact met anderen en maakt hen dat ook kenbaar. Klager wil een herzieningsverzoek indienen bij de Hoge
Raad. Klager meent dat hij geen gevaar voor zichzelf of zijn omgeving vormt. Klagers detentie duurt nog ongeveer tien jaar. Als het niet tot een herziening komt, is er tijd genoeg om de beslissing van de directeur in heroverweging te nemen. De
bevindingen van de psychiaters zijn hoofdzakelijk gebaseerd op informatie van derden, niet uit eigen waarneming. Zij laten zich ook uit in termen van waarschijnlijkheid. De adviezen zijn onvoldoende gemotiveerd. Dat klager zich in de EBI af en toe
agressief zou gedragen is inherent aan de omgeving waarin hij zich bevindt en aan zijn wens om niet te worden lastig gevallen. Of dit in causaal verband staat tot het ziektebeeld is niet duidelijk. Aan de doelmatigheid van de voor te schrijven
medicatie moet getwijfeld worden, omdat klager nog nooit een antipsychoticum is toegediend en de werking niet is te voorspellen.
Klager is niet van plan anderen te schaden. Hij maakt slechts gebruik van zijn vrijheid van meningsuiting. Klager gedraagt zich netjes binnen de EBI. Het gaat uitstekend met klager, hij is fysiek en mentaal sterk. Klager krijgt nu iedere dag medicatie
in de vorm van een tablet uitgereikt, die hij - tegen zijn wil - slikt. Klager verblijft sinds november 2011 in de EBI. Er zijn sindsdien geen incidenten geweest. Hij heeft geen gezondheidsklachten. Het personeel in de EBI verzint van alles en is niet
gekwalificeerd. Er is sprake van een grote doorstroming onder het personeel.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager verblijft al geruime tijd binnen de EBI. Hij is een wantrouwende en paranoïde man bij wie sprake is van achterdocht, angst en dwangmatig gedrag. Er is sprake van waanachtig denken.
Klager verdenkt vriend en vijand ervan politie-infiltrant te zijn. Het ontbreekt hem aan enig ziektebesef. Daarnaast is er sprake van verbale agressie richting personeelsleden. Klager is dreigend en onvoorspelbaar in het contact met het personeel. In
het verleden is hij fysiek agressief geweest richting het personeel. Het gevaar manifesteert zich door herhaaldelijk dreigende agressie naar de omgeving waardoor klager niet in gemeenschap kan verkeren. Het vermoeden van aanwezigheid van een
behandelaar, dan wel het zien van een voor hem onbekend persoon kan leiden tot zeer heftige agitatie en dreigende agressie. Op de lange termijn is er gevaar voor forse agressie naar derden bij terugkeer in de maatschappij.
Na de op 8 augustus 2016 uitgebrachte adviezen van de behandelend psychiater en een tweede niet bij de behandeling betrokken psychiater is klager op 9 augustus 2016 geïnformeerd over het voornemen tot het toepassen van dwangmedicatie. Klager gaf aan
dat
er niets met hem aan de hand is en dat hij geen behandeling wenste. Op 11 augustus 2016 is klager medegedeeld dat is besloten tot toepassing van dwangbehandeling op dinsdag 16 augustus 2016. Voor het toedienen van de dwangmedicatie is klager op 16
augustus 2016 overgebracht naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de p.i. Vught. Hij werd hier bejegend door het personeel van de EBI. Hij verbleef in een observatiecel onder cameratoezicht en werd geobserveerd door de verpleegkundige
van
het PPC. Op 18 augustus 2016 was klager goed aanspreekbaar en gaf aan de medicatie verder oraal tot zich te willen nemen. Die middag is klager teruggebracht naar zijn cel in de EBI.
Klager doet het goed binnen de EBI. Gedurende klagers detentie is op een gegeven moment een knik gekomen in zijn gedrag en functioneren. Hij is verworden tot een paranoïde agressieve man. Het is de psychische gesteldheid die de agressie van klager
veroorzaakt en niet de omstandigheden in de EBI. Sinds de medicatie hebben de contacten met het personeel geen agressieve lading meer. Het contact met het personeel gaat ook beter. In het PPC is aan klager eerst een kortwerkend medicijn toegediend. Het
was aanvankelijk de bedoeling hem daarna een langwerkend depot toe te dienen, maar klager werkt nu toch mee aan de inname van medicatie in tabletvorm. De tijdelijke overbrenging van klager naar het PPC is uitgebreid besproken en afgesproken in de
selectieadviescommissie (sac) tussen de plaatsvervangend directeur van de p.i. Vught en de voorzitter van de sac.

3. De beoordeling
3.1 Op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw vindt als uiterste middel
geneeskundige behandeling plaats voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen
(a-dwangbehandeling).

Op grond van artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een PPC gedetineerden worden geplaatst ten aanzien van wie in verband met – onder andere - een psychiatrische stoornis forensische zorg is
geïndiceerd.
In de nota van toelichting bij dit artikel wordt ervan uitgegaan dat aan de beslissing van de selectiefunctionaris tot plaatsing van een gedetineerde in het PPC een advies van de directeur voorafgaat over de behoefte aan forensische zorg, op basis van
screening en indicatiestelling door het psycho-medisch overleg van de inrichting of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (Stcrt 30 december 2009 nr 19971).
Tegen de beslissing tot plaatsing in een PPC door de selectiefunctionaris staat voor de betrokken gedetineerde bezwaar en vervolgens beroep open.

Gelet op artikel 15, derde lid, van de Pbw zijn de selectiefunctionarissen belast met de plaatsing en overplaatsing van gedetineerden. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Pbw kunnen inrichtingen of afdelingen daarvan door de Minister
worden bestemd voor de onderbrenging van gedetineerden die een bijzondere opvang behoeven. In het tweede lid van dit artikel wordt verwezen naar voormeld artikel 46d, onder a van de Pbw, hetgeen erop duidt dat het PPC is aangewezen als een inrichting
of
afdeling voor bijzondere opvang. Ook uit artikel 46b, eerste lid, van de Pbw volgt dit. Artikel 46d van de Pbw is bovendien opgenomen in paragraaf 1a van hoofdstuk VIII van de Pbw , getiteld "Verblijf in een bijzondere afdeling in verband met de
geestelijke gezondheidstoestand".

In de memorie van toelichting bij voormelde artikelen is – voor zover hier van belang – het volgende hierover opgenomen:
“Omdat een gedwongen behandeling een inbreuk vormt op het zelfbeschikkingsrecht zijn in het wetsvoorstel een aantal zorgvuldigheidsvereisten ingebouwd in de vorm van getrapte veiligheden om te waarborgen dat:
- alleen een patiënt waarbij vastgesteld is dat deze een psychische stoornis heeft en die in verband daarmee op een speciale zorgafdeling is geplaatst (...)
- op basis van een behandelplan,
- (...)
- uitsluitend op een speciaal daarop toegeruste afdeling
- (...)”
(Tweede Kamer, 2009-2010, 32337, nr. 3, p. 13)

en

“ Op grond van deze artikelen zal de verruimde mogelijkheid tot het toepassen van onvrijwillige geneeskundige behandeling alleen kunnen plaats vinden in speciale, daartoe aangewezen, inrichtingen of afdelingen. Hiermee is beoogd te garanderen dat deze
behandeling alleen wordt toegepast wanneer aan bepaalde randvoorwaarden (...) is voldaan. “
(Tweede Kamer, 2009-2010, 32337, nr 3, p. 26)

3.2 Klager verbleef in de EBI. Nadat aldaar de beslissing tot het toedienen van dwangmedicatie is genomen heeft de directeur op 16 augustus 2016 een ordemaatregel opgelegd van 14 dagen afzondering in een afzonderingscel in het PPC te Vught en
observatie door middel van cameratoezicht als bedoeld in artikel 24 en 24a van de Pbw. Klager is op 16 augustus 2016 door het IBT naar het PPC overgebracht. In het PPC is diezelfde dag de dwangmedicatie toegediend. Klager werd in het PPC bejegend door
personeel van de EBI en geobserveerd door een verpleegkundige van het PPC. Na twee dagen is klager teruggekeerd naar zijn cel in de EBI. Uit de door de directeur gegeven toelichting komt naar voren dat aan de overplaatsing naar het PPC geen beslissing
van de selectiefunctionaris ten grondslag heeft gelegen.

3.3 Vanwege het ingrijpend karakter van dwangmedicatie is de toediening ervan met meerdere wettelijke waarborgen omgeven. De beroepscommissie is van oordeel dat de handelwijze van de directeur op meerdere gronden in strijd is met de wet.

Op grond van de hiervoor onder 3.1 omschreven wet- en regelgeving kan de beslissing tot het toedienen van dwangmedicatie alsmede het toedienen zelf van dwangmedicatie slechts plaatsvinden bij patiënten die zijn geplaatst in een PPC.
Klager is als gedetineerde slechts tijdelijk en met als enig doel de toediening van de medicatie en het vervolgens observeren van hem geplaatst in het PPC. Hij is niet behandeld als een reguliere patiënt in het PPC. De plaatsing in het PPC
heeft
plaatsgevonden op basis van een ordemaatregel. Een ordemaatregel is niet bedoeld voor het overplaatsen van een gedetineerde naar een PPC ten behoeve van de vervulling van de wettelijke voorwaarde dat dwangmedicatie slechts mag plaatsvinden bij een in
een PPC geplaatste patiënt. Enkel na een indicatiestelling en een beslissing van de selectiefunctionaris kan worden besloten tot de plaatsing van een gedetineerde in een PPC. Door deze weg niet te bewandelen is klager een mogelijkheid van bezwaar en
beroep ontnomen. Klagers belang om bezwaar en vervolgens beroep in te kunnen stellen, weegt zwaar, juist omdat hij ontkent te lijden aan een psychische stoornis.

De wetgever heeft voorts met de gestelde voorwaarden voor a-dwangbehandeling een zorgvuldige besluitvorming beoogd. Aan de gedwongen behandeling van klager in het PPC had een geneeskundig behandelingsplan als bedoeld in artikel 46b, eerste lid,
van de Pbw ten grondslag moeten liggen, dat inzicht geeft in de vraag in hoeverre logisch en consistent de stappen zijn gezet die leiden van symptomen naar diagnose en interventie. De a-dwangbehandeling dient te passen in het perspectief van de
behandeling van een patiënt. De beroepscommissie is niet gebleken dat er van een dergelijk behandelplan of een behandeling van klager in de EBI sprake was. Het door de directeur overgelegde zorgplan voldoet in het geheel niet aan de vereisten van een
behandelplan als hiervoor beschreven. Het verblijf van klager in het PPC heeft feitelijk maar twee dagen geduurd. Van enige behandeling naast de gedwongen toediening van medicatie in het PPC is niet gebleken.

Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager en stelt deze vast op € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A.T. Bol en drs. F.M.J. Bruggeman, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 4 november 2016

secretaris voorzitter

Naar boven