Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2131/GA, 9 september 2016, beroep
Uitspraakdatum:09-09-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/2131/GA

Betreft: [klager] datum: 9 september 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 juni 2016 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex Zaanstad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 augustus 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van voormelde inrichting.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Ter zitting was aanwezig drs. M.J. Selnick Marzullo, gedragsdeskundige en lid van de Raad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 21 juni 2016, inhoudende
dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht. Klager is nog nooit psychotisch geweest en is dat nu ook niet. Hij heeft dan ook geen medicatie nodig.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De directeur is niet deskundig om diagnoses te stellen en vertrouwt hiervoor volledig op de deskundigheid van de psychiaters. Uit de verklaringen van de beide psychiaters komt naar voren
dat bij klager sprake was van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld en van ernstige oordeels- en kritiekstoornissen. Klager had paranoïde wanen en was van daaruit gepreoccupeerd met achterdocht tegen onder meer de geheime dienst en justitie. Volgens de
psychiaters dicteerden die wanen klagers gedrag volledig: klager lag vrijwel continu op zijn bed en was in honger- en dorststaking met het doel een signaal af te geven aan justitie. Klager was niet van plan zijn honger- en dorststaking op te geven.
Telkens als hij werd aangesproken op zijn honger- en dorststaking werd hij boos en veroorzaakte hij veel geluidsoverlast, waar medegedetineerden zich aan ergerden. Uit lichamelijk onderzoek kwam naar voren dat klager lichte uitdrogingsverschijnselen
had. Vanuit zijn stoornis veroorzaakte klager gevaar als bedoeld in artikel 46a, eerste lid onder a. tot en met d., en tweede lid onder b, Pbw. Volgens de psychiaters was inname van antipsychotica noodzakelijk om voornoemde gevaren af te wenden.
Voorafgaand aan de bestreden beslissing is meermalen geprobeerd klager te motiveren tot vrijwillige inname van de noodzakelijk geachte antipsychotica, maar klager weigerde dit. Voorts is dagelijks, maar tevergeefs, geprobeerd om klager weer te laten
eten en drinken. Het ontbreekt klager aan elk ziektebesef. In klagers behandelplan is vermeld dat indien nodig kan worden overgegaan tot het toepassen van dwangmedicatie.

3. De beoordeling
In de verklaringen van de behandelend psychiater en de onafhankelijk psychiater is beschreven dat klager paranoïde wanen heeft, dat hij vanuit die wanen de gevaren als vermeld in artikel 46a, eerste lid onder a. tot en met d., en tweede lid onder b,
Pbw
veroorzaakt en dat die gevaren alleen kunnen worden afgewend door inname door klager van antipsychotica.

Hoewel uit de verklaringen van de beide psychiaters blijkt dat klager wanen heeft en dat zijn gedrag volledig wordt gedicteerd door die wanen, is niet vermeld dat die wanen voortkomen uit een psychotische stoornis. Derhalve kan niet worden vastgesteld
dat klagers gedragingen, die volgens de psychiaters bovenvermelde gevaren opleveren, voortvloeien uit een psychotische stoornis en dat het gedwongen toedienen van antipsychotica doelmatig is.

Verder is niet aannemelijk geworden dat klager met zijn, uit zijn wanen voorvloeiende, gedragingen de gevaren als vermeld in artikel 46a, eerste lid onder d. en tweede lid onder b, Pbw veroorzaakte. Immers, de gedragingen van klager die de behandelend
psychiater ter onderbouwing van het bestaan van bovengenoemde gevaren in zijn verklaring heeft benoemd, hebben plaatsgevonden vóór klagers detentie (die op 1 juni 2016 is begonnen) en niet is gebleken dat klager dergelijk gedrag ook tijdens zijn
detentie heeft vertoond. Hetgeen de directeur ter zitting heeft meegedeeld omtrent het veroorzaken van geluidsoverlast, vindt geen steun in de stukken en kan reeds om die reden de bestreden beslissing niet dragen.

Ten slotte acht de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat klager ten tijde van de bestreden beslissing (21 juni 2016) met zijn, uit zijn wanen voortvloeiende, gedragingen een zodanig gevaar als vermeld in artikel 46a, eerste lid onder a., b.
en/of c, Pbw voor zichzelf veroorzaakte dat in redelijkheid niet anders kon worden beslist dan tot toepassing van a-dwangbehandeling. Weliswaar was klager sinds 1 juni 2016 in honger- en dorststaking, maar uit de zich in het dossier bevindende stukken
blijkt dat ten tijde van de bestreden beslissing ‘slechts’ sprake was van lichte uitdrogingsverschijnselen, waaruit kan worden afgeleid dat in ieder geval geen sprake is geweest van een consequente dorststaking.

Bij deze stand van zaken kan de bestreden a-dwangbehandeling niet als noodzakelijk en proportioneel worden aangemerkt.

Gezien het vorenstaande heeft de directeur niet in redelijkheid kunnen beslissen tot de bestreden a-dwangbehandeling. De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren en de bestreden beslissing van de directeur vernietigen. Nu de
rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, ziet de beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming van € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. M.M. Boone en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 9 september 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven