Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2805/GB, 24 oktober 2016, beroep
Uitspraakdatum:24-10-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/2805/GB

Betreft: [klager] datum: 24 oktober 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.R. Koopman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 augustus 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 3 juli 2014 gedetineerd. Hij verblijft in de locatie Zwaag.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht om plaatsing in een z.b.b.i. Dat verzoek is afgewezen met verwijzing naar klagers einddatum van detentie, die op 21 januari 2020 zou liggen. Gelet daarop zou klager niet in aanmerking komen voor een zogenaamd gestapeld traject.
Klager kan zich met die beslissing niet verenigen. Allereerst geldt volgens hem dat de hem opgelegde ontnemingsmaatregel niet mag mee tellen bij de bepaling van het strafrestant. Klager verwijst daartoe naar RSJ 26 november 2014, 14/3556/GV. Nu klager
voorafgaand aan de lijfsdwang (thans) een vrijheidsstraf ondergaat, hoeft die lijfsdwang niet in de weg te staan aan een fasering. Klager voldoet naar zijn mening aan de eisen voor detentiefasering. Aan klager is geen geldwaardige straf opgelegd maar
een ontnemingsmaatregel. Hij is naar zijn zeggen bezig een betalingsregeling daarvoor te treffen. Er is daarom ook nog geen sprake van een weigering om mee te werken aan een betalingsregeling. Klager wil graag alsnog in aanmerking komen voor plaatsing
in een z.b.b.i.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Uit het selectieadvies komt naar voren dat er bij klager sprake is van een (nog) openstaande strafzaak terwijl er daarnaast nog geen afbetalingsregeling is getroffen voor de ontnemingsmaatregel. De inrichting adviseert daarom negatief ten aanzien van
een gestapeld detentietraject.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd omdat het ernstige vermoeden bestaat dat klager zich aan zijn detentie zal onttrekken. Daarenboven heeft klager nog lijfsdwang open staan, die hij aansluitend moet uitzitten. In verband met de
vrees voor onttrekking adviseert het OM negatief. De adviezen van politie en reclassering zijn positief.
De selectiefunctionaris erkent dat voor de bepaling van het strafrestant de lijfsdwang niet mag worden meegeteld. Die lijfsdwang hoeft een detentiefasering – zo volgt uit vaste rechtspraak van de beroepscommissie – dus niet in de weg te staan. Die
lijfsdwang kan echter wel een grond opleveren om detentiefasering achterwege te laten. De selectiefunctionaris acht het advies van het OM relevant. Klager is eerder ondergedoken geweest om zo uit handen van politie en justitie te blijven. De
openstaande
strafzaak van klager zal vermoedelijk in september 2016 inhoudelijk worden behandeld.

4. De beoordeling
4.1. In zeer beperkte beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de
veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is
aan
de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart
2014,
Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.2. In beginsel geldt dat lijfsdwang in het kader van een ontnemingsmaatregel niet meetelt bij de bepaling van het strafrestant. Gelet daarop voldoet klager ten aanzien van het strafrestant aan de eis voor een plaatsing in een z.b.b.i. Ook de duur
van de opgelegde gevangenisstraf staat daaraan niet in de weg.
Dit hoeft echter niet te betekenen dat klager dan ook daadwerkelijk – al dan niet in een gestapeld traject – geplaatst dient te worden in een z.b.b.i. De vraag die immers ook gesteld moet worden is of er sprake is van een te verwaarlozen vlucht- of
maatschappelijk risico. Die vraag wordt door zowel de directeur van de locatie Zwaag als door het vervolgend OM ontkennend beantwoord. De door het OM en de directie ingenomen standpunten zijn voor de beroepscommissie niet onbegrijpelijk gelet op de
omstandigheden dat:
- de ontnemingsmaatregel een groot bedrag (meer dan € 10.000.000,=) betreft;
- klager eerder voor politie en justitie ondergedoken heeft gezeten;
- hij thans wordt vervolgd voor betrokkenheid bij de productie van synthetische harddrugs.
Die omstandigheden, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, maken dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of
onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,
voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 oktober 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven