Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2388/GM (eindbeslissing), 24 oktober 2016, beroep
Uitspraakdatum:24-10-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2388/GM (eindbeslissing)

betreft: [klager] datum: 24 oktober 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 28 juni 2016 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 september 2016, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, is klager gehoord.
Klagers raadsman heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
De inrichtingsarts van de p.i. Groot Alphen is niet ter zitting verschenen.

Op 27 september 2016 heeft de beroepscommissie een tussenbeslissing genomen (16/2388/GM - tussenbeslissing). Deze beslissing is in afschrift aan deze uitspraak gehecht.
Klager is in de gelegenheid gesteld tot uiterlijk twee weken na de zitting van 14 september 2016 zijn beroep schriftelijk nader toe te lichten. Klagers verzoek om uitstel van deze termijn is op 29 september 2016 door de beroepscommissie afgewezen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klachten, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 30 mei 2016 en de klachtformulieren van 14 mei 2016 en 19 mei 2016, betreffen:

a. de omstandigheid dat klager niet is gecontroleerd door de medische dienst nadat hij op 4 mei 2016 onwel werd en hij vervolgens op 5 mei 2016 wederom onwel is geworden;
b. de omstandigheid dat klager op 5 mei 2016 is gezien door een GGD-arts die klager heeft doorgestuurd naar het ziekenhuis, waarheen klager met eigen vervoer van de inrichting is vervoerd alwaar bleek dat geen overdracht van klagers medische gegevens
had plaatsgevonden;
c. de omstandigheid dat klager begin april 2016 een verklaring tot niet-reanimeren heeft ondertekend welke nog steeds bekrachtigd dient te worden door een niet-reanimerenpenning;
d. de omstandigheid dat klager € 4,50 moest betalen voor een kopie van zijn medisch dossier en
e. het feit dat de uitslagen van de bloedafname op 5 april 2016 nog steeds niet bekendgemaakt zijn aan klager.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang –toegelicht. Klager is op 4 mei 2016 flauwgevallen. Hij heeft het personeel twee keer verzocht de medische dienst te bellen. De medische dienst kwam echter pas
langs
bij de medicatieronde. Klager betwist dat hij druk aan het praten was. Hij was geërgerd, omdat de medische dienst niets voor hem wilde doen. Klager vindt dat hij onvoldoende is gecontroleerd. Hij heeft zich gedurende de hele dag niet lekker gevoeld. Op
5 mei 2016 is klager als een stuk vee in de auto van de GGD-arts gestrompeld. In het ziekenhuis aangekomen bleek dat zijn medische gegevens ontbraken. Er was geen medische informatie vanuit de inrichting aan het ziekenhuis verzonden. Het klopt niet dat
klager, zoals in het bemiddelingsverslag van de medisch adviseur is vermeld, bekend was bij de neuroloog in het ziekenhuis. De directeur dan wel het hoofd zorg is volgens klager verantwoordelijk voor de overdracht van het medisch dossier. Ten aanzien
van de bekendmaking van de bloeduitslagen voert klager aan dat hij de uitkomst inmiddels weet. Dit heeft ongeveer zeven weken geduurd. Hij heeft zes keer een verzoekbriefje ingevuld. Hij heeft verschillende consulten gehad, maar de uitslagen konden
niet
worden gevonden. Op 13 mei 2016 gaf het hoofd zorg aan verbaasd te zijn dat de bloeduitslagen niet konden worden gevonden. Op 17 mei 2016 en 18 mei 2016 zou klager worden opgeroepen door de medische dienst, hetgeen niet is gebeurd. Het klopt niet dat
klager, zoals in het medisch dossier is vermeld, geen vitamine D zou willen innemen.

3. De beoordeling
In RSJ 27 september 2016, 16/2388/GM - tussenbeslissing heeft de beroepscommissie klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag onder b., voor zover de klacht ziet op de wijze waarop klager naar het ziekenhuis is vervoerd.
Voorts heeft de beroepscommissie klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht onder c. Het beroep gericht tegen het beklag onder d. is ingetrokken.

Voor wat betreft de overige klachten beslist de beroepscommissie als volgt:

a.
Uit het medisch dossier volgt dat klager op 4 mei 2016 bij het personeel heeft gemeld dat hij zich niet lekker voelde. ’s Middags zou hij dit wederom bij het personeel hebben aangegeven. Bij de medicatieronde is een verpleegkundige langs
klagers
cel gelopen. In het medisch dossier is door de verpleegkundige gerapporteerd dat klager op bed lag, rustig ademhalend, en hij desgevraagd naar de celdeur liep. Klager kon volgens de verpleegkundige met volzinnen zijn verhaal doen. Na het verlaten van
de
afdeling viel het de verpleegkundige op dat klager druk aan het praten was met een medegedetineerde.
De beroepscommissie is van oordeel dat klagers klachten, mede gelet op zijn voorgeschiedenis, in dit geval aanleiding hadden moeten vormen voor het verrichten van enig onderzoek. Nu niet gebleken is dat dit is gebeurd is de beroepscommissie van oordeel
dat klagers klachten onvoldoende serieus zijn genomen. De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de medische dienst dient te worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm
neergelegde norm. Het beroep ten aanzien van a. zal derhalve gegrond worden verklaard.

b.
Voor zover de klacht ziet op het – onweersproken – achterwege blijven van de overdracht van klagers medische gegevens aan het ziekenhuis overweegt de beroepscommissie als volgt. De medische dienst is verantwoordelijk voor de overdracht van de medische
gegevens. Daarom is de beroepscommissie van oordeel dat het niet overdragen hiervan de medische dienst kan worden aangerekend. De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de medische
dienst dient te worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep ten aanzien van b. zal derhalve in zoverre gegrond worden verklaard.

e.
Uit de stukken, waaronder het medisch dossier, volgt dat op 5 april 2016 bij klager bloed is afgenomen. De uitslagen zijn op 20 mei 2016 met klager besproken. De uitslag met betrekking tot het vitamine D-gehalte is, zo volgt uit het medisch dossier,
eerder aan klager gecommuniceerd. De beroepscommissie is van oordeel dat de uitslag van het bloedonderzoek – dan wel de mededeling van die uitslag aan klager – te lang op zich heeft laten wachten. Een aanvaardbare reden waarom deze uitslag niet eerder
aan klager kon worden medegedeeld is niet gegeven. De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de medische dienst dient te worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm
neergelegde norm. Het beroep ten aanzien van e. zal derhalve gegrond worden verklaard.

Nu het beroep onder a., b. (deels) en e. gegrond zal worden verklaard, ziet de beroepscommissie aanleiding voor toekenning van een tegemoetkoming aan klager. Zij stelt de hoogte daarvan vast op in totaal € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep onder a., b. (voor zover dat ziet op de overdracht van klagers medische gegevens) en e. gegrond.
Zij kent klager een tegemoetkoming toe van in totaal € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, J.G.J. de Boer en dr. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 24 oktober 2016

secretaris voorzitter

Naar boven