Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2172/GA, 21 oktober 2016, beroep
Uitspraakdatum:21-10-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2172/GA

betreft: [klager] datum: 21 oktober 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van twee bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 juni 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 september 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad (JCZ), zijn [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur en
[...], juridisch medewerker, beiden verbonden aan de p.i. Krimpen aan den IJssel, gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Klagers raadsvrouw, mr. I.N. Weski, is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting, waarvan negen dagen in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, en een dag in de afzonderingscel, wegens het aantreffen van contrabande in de verblijfsruimte;
b. de weigering om bezoekers toe te laten tot de inrichting.

De beklagcommissie heeft onderdeel a van het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag ten aanzien van onderdeel b.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt, schriftelijk, toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a:
Klager verwijst naar zijn standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie. Hij blijft bij zijn mening dat de disciplinaire straf is opgelegd in strijd met de daarvoor geldende wettelijke voorschriften. Klager wil zijn beroep mondeling, in het
bijzijn van zijn advocaat, kunnen toelichten.

Ten aanzien van onderdeel b:
Klager stelt zich op het standpunt dat bij de inrichting bekend was dat er voor hem bezoekers waren aangemeld en dat deze bezoekers toch de toegang is geweigerd. De directeur heeft dit tegenover klager ook erkend en aangeboden hem daarvoor financieel
te
compenseren. Dat is echter nooit gebeurd.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur verklaart ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep, dat hij klager het voordeel van de twijfel geeft. Klager zou daarom kunnen worden ontvangen in zijn beroep.
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag verklaart hij voorts, zakelijk weergegeven het volgende.
De directeur handhaaft zijn standpunt zoals gegeven tegenover de beklagcommissie en voert nog aan dat het verslag, dat tot de onderhavige disciplinaire straf heeft geleid, binnen 24 uur na het voorval is afgehandeld. Klager werd op 30 maart omstreeks
09.30 uur ingesloten. Klager werd vervolgens rond 13.30 uur door de directeur gehoord en deze heeft een straf van tien dagen eigen cel opgelegd. Daarna is er sprake geweest van een escalatie. Naar aanleiding daarvan heeft de directeur de disciplinaire
straf aangepast in die zin dat een dag eigen cel werd vervangen door een dag in een strafcel. De directeur vond dat de meest voor de hand liggende oplossing. Hij had klager ook voor dat tweede feit een aparte disciplinaire straf kunnen opleggen. Dat
leek de directeur in dit geval niet aangewezen. Hij heeft klager omtrent dat tweede feit ook gehoord. De datum op de mededeling van de beslissing is onjuist. Daarop had als datum 30 maart 2016 moeten staan.
Ten aanzien van onderdeel b van het beklag heeft de directeur het volgende aangevoerd.
De directeur handhaaft zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt dat klager de klacht onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Hij is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat klager het beroep tijdig heeft ingediend. Klager kan daarom worden ontvangen in zijn beroep.

Klager heeft verzocht om – in het bijzijn van zijn raadsvrouw – het beroep mondeling te mogen toelichten. Nu klager en zijn raadsvrouw beiden in de gelegenheid zijn gesteld het beroep mondeling toe te lichten maar van die geboden mogelijkheid geen
gebruik hebben gemaakt, zal de beroepscommissie het beroep thans afdoen.

Ten aanzien van onderdeel a:
Op grond van de stukken kan worden geconcludeerd dat op 31 maart 2016 wegens de aanwezigheid van contrabande de disciplinaire straf van 9 dagen eigen cel en 1 dag afzonderingscel is opgelegd, ingaande 30 maart 2016 om 14.00 uur; derhalve met
terugwerkende kracht.
De directeur heeft toegelicht dat hij op 30 maart 2016 rond 13.30 uur een eerste straf van tien dagen eigen cel aan klager heeft opgelegd wegens de aanwezigheid van contrabande. Daarna is een handgemeen ontstaan waarna de directeur de straf van tien
dagen eigen cel heeft veranderd in een straf van tien dagen eigen cel waarvan één dag afzondering in de afzonderingscel. De directeur geeft aan dat hij klager beide keren voorafgaande aan de strafoplegging heeft gehoord. Abusievelijk is deze beslissing
gedateerd op 31 maart 2016, aldus de directeur.
Nu deze gang van zaken niet blijkt uit de overlegde stukken, waaronder de strafoplegging, heeft de directeur zijn beslissing bovendien onvoldoende duidelijk gemotiveerd. Derhalve is het beroep gegrond voor wat betreft onderdeel a en is het beklag in
zoverre alsnog gegrond.
De beroepscommissie acht in dit geval geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

Hetgeen in beroep ten aanzien van onderdeel b van het beklag naar voren is gebracht kan niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal
ten
aanzien van dit onderdeel worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond ten aanzien van onderdeel a van het beklag, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dat beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming wordt toegekend.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b van het beroep ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 oktober 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven