Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3020/GB, 19 oktober 2016, beroep
Uitspraakdatum:19-10-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/3020/GB

Betreft: [Klager] datum: 19 oktober 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.C. Alberts, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 augustus 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 17 maart 2015 (preventief) gedetineerd. Hij verbleef in de Extra Zorgvoorziening (EZV) van de locatie Roermond. Op 11 juli 2016 is hij geplaatst in het PPC van de p.i. Vught, waar een individueel regime geldt.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager meent dat de selectiefunctionaris bij het nemen van zijn beslissing een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, nu deze gebaseerd lijkt te zijn op klagers problematische gedrag in de EZV van de locatie Roermond, en niet op eventuele psychiatrische
problematiek van klager. Uit de beslissing volgt niet dat ten aanzien van klager sprake is van een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, op grond
waarvan forensische zorg is geïndiceerd. Dit is ingevolge artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) vereist voor plaatsing in een PPC. Uit de toelichting op dit artikel blijkt dat eerst een
inschatting gemaakt dient te worden of een gedetineerde in een GGZ-instelling kan worden geplaatst, alvorens plaatsing in een PPC wordt overwogen. Uit de selectiebeslissing blijkt volgens klager niet dat een dergelijke inschatting gemaakt is. Voorts
komt uit het selectieadvies naar voren dat klagers gedrag ontwrichtend zou zijn voor een EZV met plaats voor 24 gedetineerden. Gesteld wordt dat dit gedrag waarschijnlijk samenhangt met ernstige persoonlijkheidspathologie, echter volgt uit het
selectieadvies niet waaruit deze persoonlijkheidspathologie zou bestaan en op welke grond deze conclusie wordt getrokken.
In een aanvullend schrijven van klager geeft hij aan dat hij op 22 september 2016 bespreking van zijn behandelplan heeft gehad, waarbij aangegeven zou zijn dat hij zou worden teruggeplaatst naar de locatie Roermond, waar hij in een reguliere afdeling
zou worden geplaatst. Klager meent dat dit levensgevaarlijk voor hem zal zijn, nu hij eerder in een reguliere afdeling heeft verbleven en aldaar door medegedetineerden bedreigd werd in verband met het delict waarvan hij verdacht wordt. Hij doet een
beroep op het pressieverbod, op grond waarvan hij meent niet gedwongen te mogen worden iets te doen wat hij niet wil en op grond waarvan geen enkele druk op hem mag worden uitgeoefend. Dit verbod wordt volgens klager geschonden indien hij wordt
teruggeplaatst naar de locatie Roermond, alwaar hij in een reguliere afdeling zal worden geplaatst, nu zijn leven hier gevaar loopt. Klager verzoekt om een financiële tegemoetkoming.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De directeur van de locatie Roermond heeft geadviseerd klager in een PPC te plaatsen, nu zijn gedrag – dat waarschijnlijk samenhangt met ernstige persoonlijkheidspathologie – te ontwrichtend is voor een EZV die plaats biedt aan 24 gedetineerden. De
afdeling Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ) van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en psychologie (NIFP) heeft plaatsing in een PPC geïndiceerd, nu probleembesef bij klager geheel zou ontbreken. Het PPC biedt een
gestructureerde
omgeving waar ingezet zou moeten worden op probleembesef. Klager ontvangt hier de benodigde zorg en begeleiding. De beslissing van de selectiefunctionaris is gebaseerd op het advies van de directeur van de locatie Roermond en de indicatiestelling voor
het PPC.

4. De beoordeling
4.1. Het PPC van de p.i. Vught is een gevangenis voor mannen met een individueel regime en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Een preventief gehechte, die nog niet in eerste aanleg is veroordeeld, dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In het individueel regime
kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een regime van algehele of
beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.

Uit het selectieadvies komt naar voren dat klagers gedrag ontwrichtend is voor de EZV van de locatie Roermond, die plaats biedt aan 24 gedetineerden. Klager zou de zwakkere gedetineerden in deze afdeling zodanig ontregelen dat een langer verblijf in de
EZV niet verantwoord is. Uit de indicatiestelling volgt dat probleembesef bij klager volledig ontbreekt en dat hij niet in staat is op een adequate wijze naar zijn eigen gedrag te kijken. Wanneer onrust ontstaat binnen de EZV van de locatie Roermond,
wordt steevast klagers naam genoemd. In een PPC verblijft klager in een kleine, gestructureerde setting waar kan worden geïnvesteerd in het vergroten van klagers probleembesef.
De advocaat van klager lijkt, blijkens de toelichting op het beroepschrift, uit te gaan van een plaatsing in een Forensisch Psychiatrische Kliniek waar wordt gesteld dat geen sprake is van een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis,
psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking op grond waarvan forensische zorg zou zijn geïndiceerd. De beslissing tot overplaatsing is evenwel kennelijk gebaseerd geweest op problematisch gedrag van klager dat
een
ontwrichtende werking zou hebben gehad op medegedetineerden, hetgeen door klager en zijn advocaat onvoldoende onderbouwd wordt betwist. De brief van klager, gericht aan de RSJ, d.d. 23 september 2016, lijkt het bestaan van die problematiek te
bevestigen. Bepalend voor de bestreden beslissing is geweest dat het gedrag van klager ontwrichtend was voor een EZV met 24 plaatsen. Daaruit volgt dat in vorenbedoelde zin sprake was van gedrag en persoonlijke omstandigheden die een ernstig
beheersrisico vormden voor klager en anderen. Gelet op het vorenstaande heeft de selectiefunctionaris de omtrent klagers persoonlijkheid en gedrag verstrekte gegevens in redelijkheid kunnen aanmerken als een contra-indicatie voor de primair aangewezen
plaatsing. Derhalve is de beslissing klager vooralsnog te plaatsen in het PPC van de p.i. Vught, waar een individueel regime geldt, niet als onredelijk of onbillijk aan te merken, zodat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
De bezwaren van klager tegen hetgeen hij blijkens de aanvulling op het beroepschrift op 22 september 2016 inzake zijn behandelplan heeft vernomen, waaronder plaatsing in het h.v.b. van de locatie Roermond, kunnen buiten beschouwing worden gelaten nu
het
beroep van klager zich richt tegen de plaatsing in het PPC van de p.i. Vught.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 19 oktober 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven