nummer: 16/2603/JA
betreft: [klager] datum: 14 oktober 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Juvaid te Groningen,
gericht tegen een uitspraak van 15 juli 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde j.j.i., gegeven op een klacht van [...], geboren op [1996], verder te noemen klager, voor zover daartegen beroep is ingesteld,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Het beroep is behandeld ter zitting van de beroepscommissie van 4 oktober 2016, gehouden in de arrondissementsrechtbank te Utrecht.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruikgemaakt.
De directeur van de j.j.i. Juvaid heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de plaatsing van klager op een lege groep, waardoor sprake is van schending van artikel 22 Bjj.
De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en klager geen tegemoetkoming toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De maandcommissaris heeft bemoeienis gehad met klager in deze zaak. Vervolgens heeft versneld een mondelinge behandeling van het beklag plaatsgevonden en heeft de betreffende maandcommissaris het beklag enkelvoudig als voorzitter van de beklagcommissie
afgedaan. Dit is in strijd met artikel 67 Bjj. De maandcommissaris kan geen deel uitmaken van de beklagcommissie. De behandeling van een klacht vraagt om een neutrale positie van de leden van de beklagcommissie, waarbij de leden blanco aan een zaak
beginnen en niet eerder bij de zaak inhoudelijk betrokken zijn geweest. De kans op een zekere vooringenomenheid neemt bij eerdere betrokkenheid toe.
In deze zaak wordt de schijn gewekt dat de maandcommissaris als advocaat klager de mogelijkheden van het beklagrecht schetst om de klacht vervolgens later als rechter zelf versneld af te doen.
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Uit artikel 67, eerste lid, Bjj volgt onder meer dat bij de behandeling van een klaagschrift een lid van de commissie van toezicht geen deel neemt aan de behandeling van het klaagschrift, indien hij heeft bemiddeld ter zake van de beslissing waarop het
klaagschrift betrekking heeft of daarmee op enige andere wijze bemoeienis heeft gehad.
De beklagrechter heeft op 6 juni 2016 als maandcommissaris een gesprek met klager gehad. Daarbij is het verblijf van klager op de lege kamer (het onderwerp van de klacht)
aan de orde gekomen. In het gespreksformulier is hierover onder meer opgenomen
- zakelijk weergegeven - dat de juridische titel van het verblijf/uitsluiting van klager voor de maandcommissaris onduidelijk lijkt, dat met klager de verschillende
(on-)mogelijkheden worden geïnventariseerd en dat klager hierop besluit een klacht in te dienen. Met klager wordt afgesproken dat deze klacht versneld behandeld zal gaan worden. Hieruit blijkt dat de betreffende maandcommissaris wel bemoeienis heeft
gehad met klagers beklag en dat hij derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 67, eerste lid, Bjj, niet als (alleensprekende) beklagrechter en overigens ook niet als lid van de beklagcommissie bevoegd was om het betreffende klaagschrift te behandelen.
De beroepscommissie zal derhalve het beroep van de directeur gegrond verklaren en, nu het beroep van de directeur enkel ziet op het bovenstaande, hiermee volstaan.
Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat zij zich in het inhoudelijk oordeel als verwoord in de uitspraak van de beklagrechter kan vinden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, mr. E. Lucas en mr.drs L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 14 oktober 2016.
secretaris voorzitter