Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1756/GA, 13 september 2016, beroep
Uitspraakdatum:13-09-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1756/GA

betreft: [klager] datum: 13 september 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.C. van de Wijngaart, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 mei 2016 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 augustus 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klagers raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De directeur van de locatie De Schie is evenmin ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel wegens fysieke agressie tegen een medegedetineerde.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager ontkent dat hij op 27 september 2015 medegedetineerde K. heeft geslagen. Zijn handen en kleding zijn op wondjes en bloedspetters gecontroleerd,
maar deze zijn niet aangetroffen. K. heeft tegen het personeel gezegd dat hij door klager is geslagen. Een vriend van K., gedetineerde Ç., heeft tegenover het personeel verklaard te hebben gezien dat klager zou hebben geslagen. Ç. kan evenwel niet
worden aangemerkt als een onafhankelijk getuige. Er was nog een andere gedetineerde (D.) op de afdeling aanwezig ten tijde van het incident, maar die gedetineerde heeft niets van het voorval gezien, zoals ook blijkt uit de door klager overgelegde
verklaring. Op het moment van het incident was klager samen met weer een andere gedetineerde (H.). Tijdens het horen heeft klager tegen de directeur gezegd dat H. kan bevestigen dat klager niet betrokken is geweest bij de vechtpartij. De directeur
heeft
evenwel nagelaten nader onderzoek hiernaar te verrichten. Nu geen gedegen onderzoek is verricht, is te snel, lichtvaardig en ten onrechte geconcludeerd dat klager degene is geweest die zou hebben geslagen. Door de nalatigheid van de directeur heeft
klager zich na de tenuitvoerlegging van de straf moeten inspannen om nadere informatie over zijn onschuld boven tafel te krijgen. Uiteindelijk is het hem gelukt verklaringen van H. en D. op schrift te krijgen. Dat deze verklaringen pas later in de
procedure zijn ingebracht, zegt, anders dan de beklagcommissie meent, niets over de betrouwbaarheid daarvan. Al met al zijn er geen verklaringen van onafhankelijke getuigen op grond waarvan kan worden aangenomen dat klager degene is geweest die heeft
geslagen, terwijl er wel een gedetineerde is die klagers verhaal kan bevestigen. Gelet hierop is de disciplinaire staf op onjuiste gronden gebaseerd.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Uit het schriftelijk verslag volgt dat K. op 27 september 2015 met een bebloed gezicht de personeelskamer kwam binnenlopen zeggende door klager in zijn gezicht te zijn geslagen. Uit een zich in het dossier bevindende melding blijkt dat medegedetineerde
Ç. op
27 september 2015 aan het personeel heeft meegedeeld dat hij vanuit de recreatieruimte heeft gezien dat klager en K. met elkaar in gesprek waren, dat klager op enig moment de arm van K. beetpakte, dat K. zijn arm lostrok en wilde weglopen en dat klager
daarop K. op diens neus heeft geslagen. Verder blijkt uit het schriftelijk verslag dat medegedetineerde B. op 27 september 2015 heeft verklaard dat hij aan het bellen was toen hij een klap hoorde, dat hij zich vervolgens heeft omgedraaid en heeft
gezien
dat K. zijn handen voor zijn gezicht hield en dat klager wegliep van de afdeling. In het verweerschrift van de directeur is voorts vermeld dat op de camerabeelden, die na het incident zijn bekeken, te zien was dat klager vlak voor het incident de
afdeling waarop het incident heeft plaatsgevonden kwam oplopen en kort na het incident die afdeling weer heeft verlaten.

Op 28 september 2015 – de dag waarop de bestreden beslissing is genomen – beschikte de directeur over bovenvermelde verklaringen en inlichtingen. Hij heeft in dat licht in redelijkheid kunnen beslissen dat hij over voldoende informatie beschikte om het
rapport goed te kunnen afhandelen en dat het niet noodzakelijk was nader onderzoek te doen door meer gedetineerden (onder wie H.) te horen.

De inhoud van bovenvermelde verklaringen en inlichtingen in samenhang bezien, heeft de directeur eveneens in redelijkheid aannemelijk kunnen achten dat klager degene is geweest die K. een klap in het gezicht heeft gegeven. Derhalve heeft de directeur
kunnen beslissen klager de bestreden disciplinaire straf op te leggen.

De door klager overgelegde schriftelijke verklaringen van medegedetineerden H. en B. maken niet dat de bestreden beslissing van de directeur achteraf bezien alsnog onredelijk of onbillijk moet worden geacht. De vragen van de beroepscommissie over de
wijze van totstandkoming van die schriftelijke verklaringen, die beide in hetzelfde handschrift als het klaagschrift zijn geschreven, zijn onbeantwoord gebleven. Wat daarvan ook zij, de (summiere) verklaring van medegedetineerde H. wijkt op een
essentieel onderdeel zodanig af van de verklaringen van gedetineerden K. en Ç. alsmede van de beide verklaringen van B. dat reeds om die reden geen doorslaggevende betekenis aan de verklaring van H. kan worden toegekend. In de verklaring van H. is
namelijk vermeld dat klager op het moment van het incident samen met H. aan het bellen was, terwijl dit uit de verklaringen van K., Ç. en B. (die op het moment van het incident zelf aan het bellen was) niet blijkt.

Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. M.M. Boone en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 13 september 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven