Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1973/GA, 23 september 2016, beroep
Uitspraakdatum:23-09-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1973/GA

betreft: [klager] datum: 23 september 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 juni 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 augustus 2016, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, met telefonische bijstand van een tolk in de Poolse taal, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum
(PPC) van de p.i. Vught, [...].

De directeur heeft op 5 september 2016, nadat klager daarvoor schriftelijk toestemming had gegeven, klagers behandelplan, zoals dat gold op 1 april 2016, aan de beroepscommissie doen toekomen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de beslissing van 1 april 2016, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw (hierna te noemen: b-dwangbehandeling) (VU-2016-924);
b. de beslissing van 1 april 2016 tot oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van acht dagen, met cameraobservatie (VU-2016-922 en -923).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn standpunt als volgt toegelicht. Klager is niet psychotisch en heeft geen medicatie nodig. Hij is een rustige jongen. Desondanks krijgt hij tot op heden onder dwang antipsychotica. Sinds hij die medicatie krijgt, heeft hij
last van hoofdpijn. De medicatie heeft geen positief effect op hem. Klager geeft toe dat hij boos was op de directeur toen hij klager kwam meedelen dat hij dwangmedicatie zou krijgen, maar hij heeft de directeur niet geslagen. Hij vormt geen gevaar
voor
anderen.

De directeur heeft in beroep zijn standpunt als volgt toegelicht. Klager verblijft sinds februari 2016 in het PPC. Zijn behandelend psychiater heeft hem eind februari 2016 als psychotisch gediagnosticeerd. Vanuit zijn psychotische stoornis veroorzaakte
klager gevaar voor medegedetineerden en personeelsleden. Hij is onder andere in een worsteling met een medegedetineerde terecht gekomen en ook heeft hij veelvuldig verbale bedreigingen geuit jegens personeelsleden. De behandelend psychiater heeft de
directeur geadviseerd ten aanzien van klager b-dwangbehandeling toe te passen en hem af te zonderen in een afzonderingscel met toepassing van cameratoezicht. Toen de directeur klager kwam meedelen dat hij b-dwangbehandeling zou krijgen, heeft klager de
directeur geslagen. Weliswaar was de bestreden beslissing op dat moment al genomen, maar dit gedrag toont wel aan hoe gevaarlijk klager op dat moment was. De medicatie in het kader van de b-dwangbehandeling is in twee delen toegediend; het eerste depot
is op 1 april 2016 toegediend en het tweede depot op 3 april 2016. Vanaf 6 april 2016 werd klager niet meer hele dagen afgezonderd, maar mocht hij overdag op de afdeling zijn. De avonden en nachten diende hij nog wel door te brengen in de
afzonderingscel. Na de b-dwangbehandeling is beslist tot toepassing van a-dwangbehandeling. Een aantal weken geleden is besloten de a-dwangbehandeling te verlengen. Klager heeft hiertegen geen beklag en/of beroep ingesteld.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw kan de directeur als uiterste middel beslissen tot het toepassen van een zogenaamde
b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts – in het PPC zal dit doorgaans de behandelend psychiater zijn – volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde binnen de inrichting doet
veroorzaken, af te wenden. Uit de nota van toelichting bij het ‘Besluit van 8 maart 2013 tot wijziging van [...] de Penitentiaire maatregel [...] in verband met de verruiming van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te verrichten’ volgt
dat het bij b-dwangbehandeling dient te gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk of acuut gevaar binnen de inrichting.

De beroepscommissie stelt vast dat in klagers behandelplan, zoals dat op 1 april 2016 gold, is vermeld dat dwangbehandeling ten aanzien van hem kan worden toegepast, indien dit noodzakelijk is. Hiermee is voldaan aan het vereiste vermeld in artikel
46c,
aanhef en onder a, van de Pbw. De directeur heeft de bestreden beslissing gebaseerd op het advies van 30 maart 2016 van klagers behandelend psychiater. Uit dit advies komt naar voren dat klager is gediagnosticeerd met een psychotische stoornis en dat
hij met zijn, uit zijn stoornis voortvloeiende, gedrag gevaar als vermeld in artikel 46a, tweede lid onder a, van de Pbw – te weten: gevaar dat klager een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen – veroorzaakt.

In dit advies is voornoemd gevaarscriterium als volgt nader onderbouwd. Op 18 maart 2016 is klager in een worsteling met een medegedetineerde geraakt. Vanaf dat moment was klager ook dreigender richting het personeel. Op 28 maart 2016 is klager een
ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel opgelegd onder andere omdat hij een personeelslid met de dood had bedreigd. Op 29 maart 2016 heeft klager tegen de psychiater gezegd dat zijn leed moet worden gewroken en dat al het
personeel schuldig is aan het veroorzaken van zijn leed. Op 30 maart 2016 heeft hij tegen de psychiater gezegd dat ook hij schuldig is aan het veroorzaken van zijn leed en dat ook de psychiater moet vrezen voor een ‘genoegdoening zijnerzijds’. Klager
weigerde vrijwillig de door de psychiater nodig geachte antipsychotica in te nemen.

Uit het vorenstaande volgt dat klager in de dagen voor 1 april 2016 – de dag waarop de bestreden beslissing is genomen – (ernstige) verbale bedreigingen heeft geuit tegen en over personeelsleden en de psychiater. Hoewel klager met dit gedrag gevaar in
bovenvermelde zin veroorzaakte, is niet gebleken dat sprake was van een zodanig onmiddellijk dreigend of acuut gevaar voor anderen dat in redelijkheid niet anders kon worden beslist dan tot toepassing van b-dwangbehandeling. Hierbij neemt de
beroepscommissie in aanmerking dat niet is gebleken dat het ingezette, minder ingrijpende middel van afzondering in de afzonderingscel niet voldoende was om het gevaar voorlopig af te wenden en dat een beslissing over het al dan niet toepassen van
a-dwangbehandeling – welke beslissing met meer procedurele waarborgen is omkleed – niet kon worden afgewacht.

Op grond van het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat het volstrekt noodzakelijk was op 1 april 2016 ten aanzien van klager b-dwangbehandeling toe te passen, zodat de bestreden beslissing als
onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. De omstandigheid dat klager de directeur op 1 april 2016 een klap in het gezicht heeft gegeven, kan aan dit oordeel niet afdoen, nu dit is gebeurd nadat de bestreden beslissing was genomen en dus niet aan
de bestreden beslissing ten grondslag heeft gelegen. Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de
rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, ziet de beroepscommissie aanleiding klager een tegemoetkoming van € 50,= toe te kennen.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. De bestreden ordemaatregel was onder meer opgelegd om toezicht te kunnen houden op klagers gezondheid, nadat hem medicatie in het kader van
b-dwangbehandeling was toegediend. Deze grond kan, gezien de beslissing van de beroepscommissie op het beroep inzake het beklag onder a., de bestreden ordemaatregel niet dragen. De ordemaatregel is echter ook opgelegd vanwege klagers psychische
gesteldheid en zijn daaruit voortvloeiende gedrag. Gelet op klagers gedragingen als hierboven onder a. weergegeven, heeft de directeur in redelijkheid kunnen beslissen dat het in verband met het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de
inrichting noodzakelijk was om klager op 1 april 2016 de bestreden ordemaatregel op te leggen. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden bevestigd.

De directeur heeft voorts beslist, na hiertoe te zijn geadviseerd door klagers behandelend psychiater, klager in de afzonderingscel te doen observeren door middel van een camera. Ingevolge artikel 24a, eerste lid, van de Pbw kan worden besloten tot
cameraobservatie, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijk toestand van de gedetineerde noodzakelijk is. In dit geval is besloten tot cameraobservatie om toezicht te kunnen houden op klagers gezondheid, nadat hem medicatie in het
kader van b-dwangbehandeling was toegediend. Met de beslissing van de beroepscommissie op het beroep inzake het beklag onder a. is de grondslag aan de beslissing tot cameraobservatie komen te ontvallen. Het beroep zal derhalve ook in zoverre gegrond
worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal ook in zoverre worden vernietigd en het beklag zal op dit onderdeel gegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen en bepaalt de hoogte
daarvan op € 10,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder a. en inzake het beklag onder b., voor zover het de cameraobservatie betreft, gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag op deze onderdelen
alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming van in totaal
€ 60,= toe.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder b, voor zover het de ordemaatregel betreft, ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. W.F. Korthals Altes en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 23 september 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven