Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2289/GB, 12 september 2016, beroep
Uitspraakdatum:12-09-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/2289/GB

Betreft: [Klager] datum: 12 september 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.P.J. Botterblom, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 juni 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing tot beëindiging van zijn deelname aan een penitentiair programma (p.p.) ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 14 juli 2014 in Nederland gedetineerd. Hij verbleef in de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo. Vanuit deze inrichting is hij geselecteerd voor deelname aan een p.p. Op 9 november 2015 is het programma aangevangen en is klager
administratief ondergebracht bij de PIA Haarlem. Op 12 april 2016 is beslist tot beëindiging van deelname aan het p.p. en is klager geselecteerd voor het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie Zwaag te Hoorn. Nadat klager was overgeplaatst naar de
p.i. Lelystad, is hij vanuit deze inrichting opnieuw geselecteerd voor deelname aan een p.p. Op 11 juli 2016 is het programma aangevangen en is klager wederom administratief ondergebracht bij de PIA Haarlem.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is op 9 november 2015 gestart met zijn deelname aan een p.p. Op 4 april 2016 – na zes maanden zonder problemen werkzaam te zijn geweest in een kapperszaak – heeft hij tijdens de
uitvoering
van zijn werkzaamheden zijn hand verbrand. Hij is vervolgens direct naar de huisartsenpost gegaan. Op 5 april 2016 heeft hij zijn begeleider bij de reclassering geïnformeerd. Op 6 april 2016 is hij naar zijn werk gegaan om te laten zien dat hij vanwege
zijn letsel voorlopig niet kon werken. Klager meende dat hij door de reclassering en zijn werkgever te informeren alle betrokken partijen op de hoogte had gesteld. Hem was niet bekend dat hij zich elke dag opnieuw had moeten afmelden op zijn werk, daar
het vanwege zijn letsel overduidelijk was dat hij voorlopig niet kon werken. Op 11 april 2016 is aan klager meegedeeld dat zijn p.p. zou worden beëindigd, daar hij weliswaar zijn begeleider van de reclassering, maar niet zijn trajectbegeleider van de
PIA Zwaag op de hoogte heeft gesteld. Hij zou derhalve ongeoorloofd afwezig zijn geweest op zijn werk. Daar klager niet op de hoogte was van zijn plicht zijn trajectbegeleider van de PIA Zwaag te informeren, meent hij dat de beëindiging van zijn p.p.
op
een miscommunicatie berust. Daarenboven meent hij dat de beslissing tot beëindiging van zijn p.p. disproportioneel is, nu hij zich altijd conform de regels van het programma heeft gedragen en hij niet vooraf is gewaarschuwd, maar direct tot beëindiging
is overgegaan. Hij is kort voor zijn voorwaardelijke invrijheidstelling opnieuw ingesloten, terwijl hij werk en een woning had. Namens klager wordt voorts om een financiële tegemoetkoming verzocht.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Bij beslissing van 12 april 2016 is het p.p. van klager beëindigd in verband met het overtreden van de aan zijn deelname aan het p.p. gestelde regels, daar klager
ongeoorloofd afwezig was bij de dagbesteding. Ingevolge artikel 9, eerste lid onder a, van de Penitentiaire maatregel dient klager zich als deelnemer aan een p.p. overeenkomstig de aanwijzingen van degene die belast is met begeleiding en toezicht, te
gedragen. De selectiefunctionaris meent dat klager niet aan deze verplichting heeft voldaan, nu hij heeft nagelaten zijn begeleider van de PIA Zwaag op de hoogte te stellen van zijn letsel en het feit dat hij daardoor niet kon werken. Ook heeft klager
niet gereageerd op telefonische oproepen.

Op 27 juni 2016 heeft de selectiefunctionaris het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing tot beëindiging van zijn deelname aan het p.p. ongegrond verklaard. Op 5 juli 2016 heeft klager verzocht om schorsing van deze beslissing. Dit
verzoek is op 8 juli 2016 toegewezen. De selectiefunctionaris heeft klager naar aanleiding van het toegewezen schorsingsverzoek op 8 juli opnieuw geselecteerd voor deelname aan een p.p. Hij erkent dat een officiële waarschuwing afdoende was geweest als
reactie op het niet nakomen van de aan het p.p. verbonden regels en afspraken. Op 11 juli 2016 is klager teruggeplaatst in het p.p. De selectiefunctionaris meent dat daarmee klagers belang aan het beroep is komen te ontvallen en dat hij derhalve
niet-ontvankelijk in zijn beroep dient te worden verklaard.

4. De beoordeling
4.1. Hoewel klager zijn deelname aan het p.p. inmiddels heeft hervat, zal de beroepscommissie het beroep inhoudelijk behandelen, nu namens klager is verzocht om een financiële tegemoetkoming.

4.2. Klager heeft op 5 juli 2016 een schorsingsverzoek ingediend tegen de beslissing tot ongegrondverklaring van zijn bezwaarschrift, dat gericht was tegen de beëindiging van zijn deelname aan het p.p. Verwezen wordt naar RSJ 8 juli 2016,
16/2288/SGB. Het verzoek is toegewezen, omdat de beslissing van de selectiefunctionaris tot beëindiging van klagers deelname aan een p.p. zodanig onredelijk of onbillijk werd geacht dat er een spoedeisend belang was voornoemde beslissing te schorsen.

4.3. De beroepscommissie overweegt als volgt. Blijkens de stukken heeft klager zich gedurende zijn p.p., waaraan hij reeds vijf maanden deelnam, toen op 12 april 2016 werd besloten tot beëindiging hiervan, altijd aan de afspraken gehouden en zich
meewerkend opgesteld. Na het oplopen van letsel aan zijn hand op 4 april 2016 heeft klager nagelaten zijn trajectbegeleider van de PIA Zwaag hierover te informeren. Met het informeren van zijn reclasseringsbegeleider en werkgever meende klager alle
betrokken partijen op de hoogte te hebben gesteld van zijn letsel en het feit dat hij in verband met dit letsel zijn werkzaamheden tijdelijk niet kon uitoefenen. Daargelaten of klager in redelijkheid in de veronderstelling kon verkeren dat hij naar
behoren aan zijn meldingsplicht had voldaan, is de beslissing tot beëindiging van klagers deelname aan het p.p. niet proportioneel, daar – zoals de selectiefunctionaris zelf erkent – volstaan had kunnen worden met een waarschuwing alvorens het p.p. te
beëindigen. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris moet derhalve, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De bestreden beslissing dient te
worden
vernietigd. De beroepscommissie zal hiermee volstaan en de selectiefunctionaris niet opdragen een nieuwe beslissing te nemen, nu klager inmiddels in zijn p.p. is teruggeplaatst. Zij zal klager een tegemoetkoming van € 75,= per maand toekennen voor de
periode dat hij ten onrechte niet aan een p.p. heeft kunnen deelnemen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent klager een tegemoetkoming van € 225,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 12 september 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven