Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1950/TA en 16/2281/TA, 29 augustus 2016, beroep
Uitspraakdatum:29-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1950/TA en 16/2281/TA

betreft: [klager] datum: 29 augustus 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen uitspraken van 26 april 2016 en 30 mei 2016 van respectievelijk de beklagcommissie en de alleensprekende beklagrechter bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 augustus 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], hoofd behandeling en bedrijfsvoering, en [...], juridisch medewerker.
Klagers raadsman, mr. A.P.E.M. Pover, was uitgenodigd klager ter zitting bijstand te verlenen, maar kon volgens diens kantoorgenoot mr. H.A. de Koning vanwege vakantie niet aanwezig zijn.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie c.q. de beklagrechter
Het beklag is gericht tegen de beslissing van 4 maart 2016 tot het toepassen van een behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder b, Bvt (b-dwangbehandeling).

De beklagcommissie heeft het beklag met klachtnummer K-2016-000051 ongegrond verklaard; de beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag met klachtnummer K-2016- 000102, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraken
weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht:
De bestreden beslissing is onwettig genomen, nu de enige grond daarvoor is dat klager aangifte tegen hoofd behandeling D. heeft gedaan betreffende door D. gepleegde misdrijven. D. ontkent deze misdrijven en stelt dat klager een waan heeft omdat klager
aangifte heeft gedaan van iets wat D. niet gedaan zou hebben, maar volgens klager wel gedaan heeft. Ondergeschikten hebben genoemde D. systematisch gesteund in het verborgen houden van de misdrijven waarvan D. verdacht wordt en daarbij is en wordt
systematisch fysiek en psychisch geweld toegepast. Een van de misdrijven van D. betreft groepsverkrachting van een minderjarig meisje, R., dat bij klager op school zat. Daarbij zijn ook andere in de kliniek werkzame psychiaters betrokken geweest. Een
en
ander staat op een videoband die in coffeeshop The Happy Family in Amsterdam is bekeken. Klager wordt door de beklagcommissie en de inrichting niet serieus genomen. De psychiater die in het kader van een second opinion rapport heeft uitgebracht en het
hoofd van de inrichting zijn uitgegaan van onjuiste informatie van D.
Klager is daarom van mening dat geen dwangmedicatie mag worden toegepast. Hij krijgt desondanks depotmedicatie per injectie in zijn schouder. Onlangs is de dosis van de medicatie verhoogd, waardoor klager last heeft gekregen van bijwerkingen, zoals
slapeloosheid, die hij eerder niet had. Klager is van mening dat hij geen medicatie nodig heeft en zonder medicatie niet ontregeld zal raken. Hij merkt geen positieve effecten van de medicatie die bovendien ongezond voor hem is omdat hij er
suikerziekte
van kan krijgen.
Daar de beslissing tot het toepassen van de b-dwangbehandeling niet legaal is genomen, moet onderzoek naar klagers aangifte tegen D. en de valse aangiften van D. worden gedaan.

Klager heeft ter zitting een aan de minister van veiligheid en justitie gerichte aangifte tegen de inrichting met 73 bijlagen overgelegd. Op de opmerking van de beroepscommissie dat zij niet bevoegd is het door klager noodzakelijk geachte onderzoek te
doen uitvoeren en dat klager zich daarvoor tot het openbaar ministerie moet wenden, heeft klager gesteld dat ook het openbaar ministerie zich verdacht gedraagt, dat de beroepscommissie onder ede staat en verplicht is de meineed van verscheidene artsen
onder ogen te zien en zich op de hoogte te stellen van de stukken van het dossier, en dat, nu ook de beroepscommissie de feiten kennelijk niet onder ogen wil zien, klager een proces tegen de Staat zal aanspannen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht:
In maart 2016 is de b-dwangbehandeling voor het onder dwang toedienen van depotmedicatie per injectie opgestart omdat klager niet de voor hem noodzakelijke medicatie wil gebruiken. Het gebruik van tabletten had niet het gewenste effect, terwijl klager
niet voldoende wilde meewerken aan een switch naar Risperdal met bloedspiegelcontroles. De door klager genoemde bijwerkingen na ophoging van de depotmedicatie waren nog niet bekend. Daaraan zal aandacht worden besteed. Klager heeft per email verzocht
om
Akineton, maar gebruik daarvan is af te raden omdat het alleen maar tot meer bijwerkingen zal leiden.

3. De beoordeling
Het beklag van klager tegen de beslissing tot het toepassen van een b-dwangbehandeling is behandeld ter zitting van de beklagcommissie. Klager mocht daarbij niet aanwezig zijn en de uitspraak van de beklagcommissie van 26 april 2016 is op 28 april 2016
alleen aan klagers raadsman, mr. A.P.E.M. Pover, en het hoofd van de inrichting gezonden. De uitspraak is niet tevens aan klager gezonden. Vervolgens heeft klager een “aanvulling op zijn beklag” aan de beklagcommissie gezonden die op 28 april 2016 door
de beklagcommissie is ontvangen. De beklagrechter heeft hierin een onvoldoende nauwkeurig omschreven klacht gezien en klager in zijn beklag niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is op 1 juni 2016 aan klager en het hoofd van de inrichting
gezonden,
waarna klager bij beroepschrift van 7 juni 2016, ontvangen op 9 juni 2016, beroep heeft ingediend met als bijlage onder meer een brief van 6 juni 2016 aan de beklagcommissie waarin klager uitlegt dat zijn klacht betrekking heeft op de
b-dwangbehandeling.
Deze omstandigheden in onderlinge samenhang en verband bezien is de beroepscommissie van oordeel dat klager alleen bedoeld heeft in beklag te gaan tegen de beslissing tot het toepassen van een b-dwangbehandeling, dat hij tegen de uitspraak van de
beklagcommissie betreffende de b-dwangbehandeling in beroep wenst te gaan en dat klager in dat beroep kan worden ontvangen.

Inhoudelijk wordt het volgende overwogen.

Op grond van artikel 16b, onder b, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenaamde b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts, die in een tbs-inrichting doorgaans de behandelend psychiater zal zijn,
volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde binnen de inrichting doet veroorzaken af te wenden.

Vast staat dat plaatsvervanger van het hoofd van de inrichting psychiater Van der H., die niet bij klagers behandeling is betrokken, de bestreden beslissing heeft genomen na overleg met behandelend psychiater D. die van oordeel is dat een
b-dwangbehandeling met depotmedicatie volstrekt noodzakelijk is. De beslissing is derhalve bevoegd genomen. Uit de toepasselijke wettelijke bepalingen kan wat dat betreft alleen de eis worden afgeleid dat het (plaatsvervangend) hoofd van de inrichting
die de beslissing neemt niet tevens de behandelend psychiater is. Aan die eis is in dit geval voldaan.

Gelet op de stukken, waaronder de ‘verklaring noodzakelijkheid b-dwangbehandeling’ van 19 februari 2016 en de schriftelijke mededeling van de beslissing tot het toepassen van de b-dwangbehandeling van 4 maart 2016, alsmede gelet op hetgeen naar voren
is
gekomen tijdens de behandeling ter zitting, staat vast dat behandelend psychiater D. het starten van een b-dwangbehandeling met depotmedicatie Xeplion volstrekt noodzakelijk acht om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens van klager binnen de
inrichting doet veroorzaken, af te wenden. Volgens D. is klager een chronisch psychotische man zonder ziektebesef en inzicht, die een uitgebreid paranoïde waansysteem koestert. Klager is volgens D. snel boos en geagiteerd en ondermijnt vanuit zijn
paranoïde preoccupaties de veiligheid op de afdeling. Het dossier houdt verder in dat klager, vanuit zijn waan dat vrouwelijke stafleden seksueel in hem geïnteresseerd zijn, regelmatig seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens hen vertoont. Toezicht
en
tactisch optreden van de staf en begeleiders zijn noodzakelijk om escalatie met medepatiënten en personeel, en incidenten te voorkomen. Klagers agressieve gedrag is volgens de behandelend psychiater zonder anti-psychotische medicatie niet te
beïnvloeden. Eerder is verscheidene anti-psychotische medicatie voorgeschreven zonder het gewenste effect. Risperidon met bloedspiegelcontroles wordt als voor klager effectieve anti-psychotische medicatie gezien, maar omdat klager deze medicatie met
bloedspiegelcontroles weigert is overgegaan op depotmedicatie van Xeplion per injectie. Volgens de behandelend psychiater ontkent klager medicamenteuze behandeling nodig te hebben, hetgeen klager ter zitting heeft bevestigd, en interpreteert klager
behandelvoorstellen vanuit zijn psychotische overtuiging dat sprake is van kwaadwilligheid die klager misdadig noemt. Volgens de behandelend psychiater komen de klachten van klager voort uit zijn psychose en steekt klager al zijn vrije tijd in het
zoeken van contact met instanties die zijn beschuldigingen niet alleen serieus zouden moeten nemen, maar ook zouden moeten bevestigen.

Door de inrichting is een second opinion gevraagd bij een onafhankelijke, niet bij klagers behandeling betrokken psychiater, Van der M. In diens verklaring van 29 februari 2016 concludeert deze psychiater dat gezien klagers stoornis, het daaruit
voortvloeiende gedrag en het structurele en recidiverende karakter van het gevaar dwangbehandeling met anti-psychotische medicatie is aangewezen.
De toepassing van de b-dwangbehandeling is opgenomen in klagers behandelplan.
Klagers situatie wordt elke twee weken besproken in het multidisciplinaire team en in de commissie onvrijwillige behandeling.

Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van het hoofd van de inrichting tot het toepassen van een b-dwangbehandeling bij klager voldoende zorgvuldig is genomen en dat deze beslissing ook aan de eisen van
proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid voldoet. Hetgeen door klager ter zake is aangevoerd, kan niet leiden tot een ander oordeel.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 29 augustus 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven