Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2195/JA, 12 september 2016, beroep
Uitspraakdatum:12-09-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2195/JA

betreft: [klager] datum: 12 september 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de Rijks justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Hartelborgt te Spijkenisse,

gericht tegen een uitspraak van 20 juni 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde j.j.i., gegeven op een klacht van [...], geboren op [ 1992], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 augustus 2016, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, zijn gehoord dhr. [...], directeur van de j.j.i. De Hartelborgt, en klager.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het uitschakelen van de stroom gedurende het verblijf op de kamer;
b. het niet naleven van een uitspraak van de beroepscommissie met betrekking tot het verstrekken van luiers aan klager.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van onderdeel a: het beleid is gewijzigd per 1 maart 2016 en het beklag dateert van 4 april 2016. Klager heeft zijn beklag niet binnen de
daartoe gestelde termijn ingediend en dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Om deelname aan het dagprogramma te stimuleren gaat overdag de stroom uit op de kamers van de jeugdigen. Dit gebeurt iedere dag en gaat per kamer. Als jeugdigen weigeren om deel te nemen aan het dagprogramma verblijven ze op de kamer zonder stroom. In
het geval dat een jeugdige niet deelneemt vanwege een vrijstelling gaat vanzelfsprekend de stroom er niet af. Het is dus niet de bedoeling dat de stroom wordt uitgezet als klager niet naar de sportles gaat, maar dit kan een keer fout zijn gegaan. In
een
dergelijk geval kan klager ook het gesprek aangaan. Ten onrechte heeft de beklagrechter geoordeeld dat de directeur niet heeft weersproken dat de stroom meermalen is uitgeschakeld. De beklagrechter heeft aangenomen dat wat klager zegt waar is. Het is
de
vraag of de beklagrechter behandelinhoudelijke beslissingen dient te nemen.

Ten aanzien van onderdeel b: na de uitspraak van de beroepscommissie van 1 mei 2013 is klager samen met de mentor en de medische dienst in gesprek gegaan over de vraag hoeveel luiers hij per dag nodig heeft. In overleg is afgesproken dat klager vier
luiers per dag geleverd krijgt. In maart 2016 beweert klager dat er niet aan de afspraken wordt gehouden. Dit is onjuist, want wekelijks worden 28 dagluiers geleverd. Per juni 2016 worden 21 dagluiers en 7 nachtluiers geleverd per week. Nadat klager op
1 juni 2016 heeft aangegeven dat en waarom hij nachtluiers wil, heeft hij deze direct gekregen. Klager komt nooit zonder luiers te zitten en er worden ook niet te weinig luiers geleverd voor een week. Ook hierover kan klager met de directeur in
gesprek
gaan in plaats van een beklagprocedure te starten.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van onderdeel a: klager is niet leerplichtig. Hij heeft wel interesse in praktijkgericht onderwijs, maar dit wordt niet aangeboden. Als klager
geen onderwijs volgt, verblijft hij op zijn kamer, zonder stroom. Namens de directie was niemand verschenen ter zitting van de beklagrechter. Wel was klagers mentor aanwezig. Klagers mentor heeft bewezen dat op structurele wijze de stroom wordt
uitgezet
en heeft aangegeven dat de directie het personeel verplicht om de stroom uit te zetten, ook bij lesuitval. Ten aanzien van de huur van de televisie, waarvan klager nauwelijks gebruik kan maken door het uitzetten van de stroom, heeft klager een
beklagzaak gewonnen. De inrichting diende het volledige bedrag aan huur terug te betalen sinds het indienen van het klaagschrift.

Ten aanzien van onderdeel b: de eerdere uitspraak van de beroepscommissie (RSJ 1 mei 2013, 13/633/JM) wordt niet nageleefd. Klager heeft af en toe te weinig luiers. Hij kreeg altijd vijf luiers per dag maar dit zijn vier luiers per dag geworden. De
luiers zijn onvoldoende voor de nacht en klager zou dan ook graag een nachtluier willen hebben. Klager krijgt de luiers in eigen beheer. Momenteel krijgt hij er 4 per dag en geen nachtluier.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie als volgt.
De directeur heeft aangevoerd dat het nieuwe beleid is ingegaan per 1 maart 2016 en stelt dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beklag omdat het klaagschrift dateert van 4 april 2016. Nu ook uit het beroepschrift van de
directeur naar voren komt dat klager op 4 april 2016 boos is geworden over het uitschakelen op die dag van de stroom en op dezelfde datum zijn klaagschrift heeft ingediend, gaat de beroepscommissie aan het verweer van de directeur voorbij.

De beroepscommissie stelt vast dat per 1 maart 2016 het beleid binnen de inrichting is veranderd, inhoudende dat overdag de stroom uitgaat op de kamers van de jeugdigen om deelname aan het dagprogramma te stimuleren. De directeur heeft aangevoerd dat
deze regeling geldt in het geval een jeugdige weigert om deel te nemen aan het dagprogramma. Indien een jeugdige is vrijgesteld van een onderdeel van het dagprogramma, wordt de stroom niet uitgeschakeld. De beroepscommissie acht dit beleid niet
onredelijk.
Dat de stroom structureel wordt uitgeschakeld gedurende onderdelen van het dagprogramma waarvan klager is vrijgesteld, is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende gebleken. Nu voorts niet is gebleken dat ten aanzien van klager onredelijk is
gehandeld, zal het beroep van de directeur gegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Uit het verhandelde ter zitting is niet aannemelijk geworden dat aan klager onvoldoende incontinentiemateriaal is verstrekt. De beroepscommissie merkt daarbij op dat voor zover klager incidenteel niet voldoende wordt voorzien van
incontinentiemateriaal,
hij gebruik kan maken van de mogelijkheden om dit aan te geven en hierover in overleg te gaan. Het beroep van de directeur zal ook op dit onderdeel gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ten aanzien van beide onderdelen gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, prof. dr. F. Boer en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 12 september 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven