Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0463/GA, 26 augustus 2016, beroep
Uitspraakdatum:26-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/463/GA

Betreft: [klager] datum: 26 augustus 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.P.C.M. van Es namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 februari 2016 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 mei 2016, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.P.C.M. van Es en de directeur van voormeld PPC, [...]

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 11 februari 2016, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling)
voor
de duur van drie maanden.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager betwist het door de directeur gestelde ‘psychiatrisch beeld’ hetgeen omschreven wordt als een psychotisch toestandsbeeld dat met name tot uiting zou komen in grootheidswaanzin en een incoherente gedachtegang. Ook op grond van de bevindingen van
de behandeld psychiater Van L. en de tweede psychiater H. kan daartoe niet worden geconcludeerd. De constateringen van de psychiaters zijn onvoldoende om die diagnose te kunnen stellen. Het advies van psychiater H. waaruit zou volgen dat er sprake zou
zijn van een psychose en paranoïde gedachtegang wordt niet onderbouwd door medische gegevens. In het PBC-rapport waarnaar psychiater H. verwijst wordt juist aangeven dat er geen één op één verband bestaat tussen een formele denkstoornis en een psychose
c.q. schizofrenie. Klager is zonder dat daartoe noodzaak was met veel machtsvertoon en gebruik van geweld door een team van zes personen uit de cel van een medegedetineerde gehaald, terwijl hij met toestemming van de medegedetineerde daar verbleef.
Klager heeft geen last van achterdocht en hallucinaties. Klager heeft steeds volledig medewerking verleend. Hij ontkent dat hij zich niet begeleidbaar heeft opgesteld, zich bedreigend zou hebben opgesteld naar materiaal dan wel overlast heeft
veroorzaakt. Betwist wordt dat sprake is van de gestelde grootheidswanen of omstandigheden waaruit zou blijken dat klager in zichzelf zou praten en om onduidelijke redenen zou lachen. Klager heeft op 9 februari 2016 wel medewerking verleend aan het
vrijwillig innemen van medicatie, Cisordinol. Dit heeft geleid tot ernstige gevolgen. Hij heeft het bewustzijn verloren en is in verband met ernstige hartklachten overgebracht naar het ziekenhuis. Hij is daar onderzocht door onder andere een internist
en een cardioloog. Volgens de medische informatie was er sprake van onder andere bradycardie en mogelijk van hartritmestoornissen. De klachten zijn inmiddels milder geworden. Veel medicatie verhoogt de kans op wegraken.
Het behandelplan dat 10 februari 2016 zou zijn opgesteld is nimmer met klager besproken. Zeer onlangs heeft klager pas een afschrift daarvan ontvangen. Er staan onjuistheden in waarmee klager zich niet kan verenigen. Er is geen sprake van
overeenstemming over het behandelplan. De noodzaak tot dwangbehandeling wordt betwist. Onvoldoende duidelijk is op grond waarvan die noodzaak bestond. Evenmin is voldoende onderbouwd vanwege welk concreet gevaar dwangbehandeling voor de maximale duur,
te weten drie maanden, dient plaats te vinden. Op grond van artikel 46, aanhef en onder e, Pbw dient die termijn zo kort mogelijk te zijn.
Psychiater H. heeft het second opinion advies gegeven, maar hij is als eerste geneeskundige vermoedelijk wel bij de behandeling van klager betrokken of betrokken geweest.
Inmiddels is een beslissing tot verlenging van de toediening van dwangmedicatie genomen. Hiervan is schorsing verzocht en hiertegen is beklag ingediend.
Klager neemt de medicatie nu oraal in maar wil gaan afbouwen. Hij krijgt er stuiptrekkingen van en kramp in zijn kaken. Hij is blijvend vermoeid, kan niet slapen en komt niet vooruit. De medicatie beïnvloedt ook zijn gedachten en is heel slecht voor
hem. Hij heeft dit aangegeven bij de psychiater, maar die zegt dat het juist heel goed gaat omdat er geen incidenten hebben plaatsgevonden. Klager gebruikt olanzapine 10 mg. Klager weigert toestemming te geven om het behandelplan te verstrekken. Zodra
hij hier anders over denkt, zal hij dit laten weten. Klager heeft zelf pas gisteren het behandelplan voor het eerst gezien en is het met bepaalde dingen die erin staan niet eens. Hij wil bepaalde dingen betreffende zijn medische situatie liever privé
houden. Klager weigert de medicatie in verband met zijn hart en zijn verdere gezondheid.
Verzocht wordt om het beroep gegrond te verklaren, de beslissing van de directeur te vernietigen en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De second opinion is uitgebracht door de psychiater H., die wel eerste geneeskundige is maar toentertijd niet bij klagers behandeling was betrokken. Inmiddels is hij wel bij klagers behandeling betrokken omdat hij arts-assistenten begeleidt. De
jurisprudentie van de beroepscommissie op dit punt is bekend maar er zijn maar een paar psychiaters beschikbaar binnen de inrichting.
Klager verleent geen toestemming om het behandelplan of een samenvatting daarvan aan de beroepscommissie over te leggen. Zonder diens toestemming is de directeur niet bevoegd om (een uittreksel van) het behandelplan, dat medische gegevens bevat, te
verstrekken aan derden, waaronder de beroepscommissie.
Verwezen wordt naar de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek. Beslist is om klager dwangmedicatie toe te dienen na een reeks aan incidenten op unit 3. Door het IBT is hij naar de separeercel gebracht. Beslist is om hem intern over te
plaatsen naar unit 4 waar het zorgniveau iets hoger is. Hij is daar afgezonderd gehouden. Hij vertoonde imponerend gedrag en uitte dreigementen. Vervolgens is hij gesepareerd en is er met hem gesproken over het innemen van antipsychotica. Het
dwangmedicatietraject is onderliggend. Zonder een beslissing tot toediening dwangmedicatie neemt klager geen medicatie in. Dit heeft klager tegen de psychiater gezegd. Hij heeft tot nu toe telkens zelf medicatie ingenomen. Na de inname van de medicatie
is er sprake van een meer werkbare situatie. De van klager uitgaande dreiging is verdwenen . Klager wordt niet meer gesepareerd en hem is een zo uitgebreid mogelijk individueel dagprogramma aangeboden. Hij verblijft op een kleine afdeling. Voor de
inname van de medicatie was klager heel moeilijk te benaderen.

De voorzitter heeft klager meegedeeld dat, indien hij zich bedenkt voor wat betreft de verstrekking van zijn behandelplan aan de beroepscommissie, hij dit binnen een week kenbaar dient te maken aan de directeur. Hij kon dan tevens aangeven met welke
passages in het behandelplan hij het niet eens is. Er is echter geen nader bericht van klager ontvangen.

3. De beoordeling
Om te kunnen beoordelen of een beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen die in de Pbw en de Penitentiaire maatregel (Pm) daaraan worden gesteld en of deze beslissing kan worden aangemerkt als redelijk en
billijk, is het nodig dat de beroepscommissie toereikend wordt geïnformeerd. In dit kader heeft de beroepscommissie eerder overwogen dat voor de beoordeling inzage in onderdelen van het behandelplan noodzakelijk is en dat in het toe te zenden
(uittreksel van het) behandelplan (en/of eventuele overige stukken) in ieder geval moet staan: a. dat is voorzien in de mogelijkheid om, indien dit noodzakelijk is, ten aanzien van de betreffende gedetineerde een a-dwangbehandeling toe te passen
(artikel 46c, aanhef en onder a, in samenhang bezien met artikel 46d van de Pbw); b. de diagnose van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm); c. de therapeutische middelen, zo
mogelijk gerelateerd aan de verschillende aspecten die in de stoornis te onderscheiden zijn, die zullen worden toegepast teneinde een zodanige verbetering van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde te bereiken, dat het gevaar op grond
waarvan deze in verband met zijn geestelijke gezondheidstoestand in een daartoe krachtens artikel 14 van de wet aangewezen afdeling of inrichting behoeft te verblijven, wordt weggenomen (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pm); d. of er
overeenstemming over het geneeskundig behandelplan is (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pm); e. welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken weg
te
nemen dan wel af te wenden (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm); f. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde ten aanzien van de behandeling (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pm);
en
g. het gevaar (als bedoeld in artikel 46a van de Pbw) dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken.

Klager heeft de directeur- ook niet na een week bedenktijd na de zitting van de beroepscommissie - geen toestemming verleend om het behandelplan in het kader van de onderhavige procedure aan de beroepscommissie te verstrekken. De directeur
heeft
ook niet eigener beweging deze stukken aan de beroepscommissie verstrekt. De beroepscommissie heeft dus niet de beschikking gekregen over het behandelplan of een uittreksel daarvan. In dit opzicht is niet voldaan aan de hiervoor genoemde overweging
omtrent de toezending (van onderdelen van) het behandelplan. Naar het oordeel van de beroepscommissie behoeft dit in de onderhavige zaak echter niet te leiden tot een gegrondverklaring van het beroep.

In eerdere uitspraken van de beroepscommissie met betrekking tot de toepassing van a-dwangbehandeling heeft de beroepscommissie beslist tot gegrondverklaring van het beroep van de betreffende klagers omdat, bij gebreke van andere stukken, niet kon
worden vastgesteld dat de bestreden beslissing tot toepassing van de a-dwangbehandeling haar grondslag vond in het behandelplan en of voldaan was aan de in de wet vermelde eisen voor toepassing van een dergelijke dwangbehandeling.

In de onderhavige zaak beschikt de beroepscommissie over de voorgenomen beslissing van de directeur van 5 februari 2016 en over de beslissing tot toepassing van de a-dwangbehandeling van 11 februari 2016. Beide beslissingen zijn onderbouwd en
gemotiveerd met verwijzing naar onder meer het behandelplan van klager. Verder beschikt de beroepscommissie over het advies aan de directeur van de behandelend psychiater Van L. van 2 februari 2016 en over het advies van een niet bij de behandeling van
klager betrokken psychiater H. van 3 februari 2016. Door de inhoud van deze stukken acht de beroepscommissie zich, ondanks het ontbreken van het behandelplan of een uittreksel daarvan, voldoende ingelicht om te kunnen oordelen over de rechtmatigheid
van
de bestreden beslissing en over klagers daartegen ingestelde beroep.

Uit alle hiervoor genoemde stukken blijkt dat in het behandelplan van klager voorzien is in de mogelijkheid tot toepassing van een a-dwangbehandeling.

In het advies van de behandelend psychiater Van L. wordt, kort samengevat, het volgende vermeld:
Er is sprake van een psychotisch toestandsbeeld dat met name tot uiting komt in grootheidswanen en een incoherente gedachtegang. Volgens klager wordt zijn zaak in alle wetboeken behandeld, wordt er op Europees niveau vergaderd over zijn casus en worden
er medicatierichtlijnen opgesteld op basis van zijn casus. De dwangbehandeling is noodzakelijk vanwege het volgende gevaar dat in relatie staat tot de stoornis. Klager is meermalen naar een andere afdeling overgeplaatst in verband met incidenten. Hij
is
momenteel opgenomen op de afdeling met het hoogste zorgniveau van unit 3. Van hieruit is hij in de separeer geplaatst omdat hij dreigend gedrag naar afdelingspersoneel vertoonde, zich niet begeleidbaar opstelde en fysiek agressief was naar materiaal.
Voorts veroorzaakte klager geluidsoverlast. Behandeling met een oraal antipsychoticum is gestart om zijn psychotische symptomen te verminderen en zo het gevaar naar anderen te beperken, maar klager wil deze medicatie niet vrijwillig innemen. Er is
meermalen gesproken met klager over de noodzaak van de orale medicatie inname. Uit veelvuldig onderzoek is gebleken dat de antipsychotische medicatie effectief is tegen psychotische symptomen en dat de medicatie het gevaar dat voortvloeit uit de
psychotische symptomen kan verminderen.

In het advies van psychiater H. wordt, kort samengevat, het volgende overwogen.
Er is bij klager sprake van een paranoïde gedachtegang. Waargenomen is dat klager frequent in zichzelf praat en om onduidelijke redenen lacht, hetgeen indicatief is voor akoestische hallucinaties. In de PBC rapportage wordt beschreven dat er in de
voorgeschiedenis sprake is geweest van achterdocht, grandiositeit en bizar gedrag, hetgeen indicatief is voor een psychose. Klager ontkent elk psychisch probleem, maar op basis van de gegevens kan toch worden geconcludeerd dat sprake is van een
psychose
met paranoïdie en formele denkstoornissen. Waarschijnlijk is er sprake van schizofrenie. Er is sprake van een psychose NAO. De dwangmedicatie is noodzakelijk vanwege het volgende gevaar dat in relatie staat met de stoornis. Enige dagen geleden moest
klager worden afgezonderd nadat hij zich dreigend en fysiek agressief – hij probeerde iemand te slaan – had opgesteld jegens het personeel. Klager is gedetineerd in verband met de verdenking van een poging tot doodslag c.q. zware mishandeling. Hij zou
een agent hebben achtervolgd en bedreigd en geprobeerd hebben deze met een steen te raken. De justitiële documentatie vermeldt een reeks aan justitiecontacten wegens geweldsdelicten zoals mishandeling en bedreiging. Gelet op de aard van de
onderliggende
stoornis is behandeling met antipsychotica de enige effectieve interventie. Klager weigert de medicatie vrijwillig oraal in te nemen. Er is herhaaldelijk met klager gesproken over het nut en de noodzaak van de antipsychotica (olanzapine 10 mg.), maar
klager acht de medicatie niet noodzakelijk. Langdurige afzondering kan niet worden gezien als een minder ingrijpend alternatief. Van de antipsychotica mag verwacht worden dat deze bijdraagt aan het in ernst doen afnemen van de symptomen van de aan het
gevaar ten grondslag liggende psychose. Bovendien is klager eerder behandeld met olanzapine in depotvorm en is beschreven dat klager daarna redelijk heeft gefunctioneerd. Ook naar eigen zeggen zou hij in die periode rustiger in het hoofd zijn geweest.

Gelet op vorenstaande informatie acht de beroepscommissie aannemelijk dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a, tweede lid onder a en derde lid, van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder
een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is voor de beroepscommissie aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling
voldoet aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit.

Door klagers raadsman zijn medische bezwaren aangevoerd tegen het gebruik van antipsychotische medicatie door klager en is aangegeven dat medische gegevens zijn opgevraagd maar nog niet zijn ontvangen. De beroepscommissie stelt vast dat de medische
gegevens nog steeds niet door de raadsman zijn verstrekt maar dat de schorsingsvoorzitter navraag heeft gedaan bij de inrichtingsarts of er mogelijk verband is tussen de medicatie, hartproblematiek en verlies van bewustzijn. Op deze vraag is door de
inrichtingsarts geantwoord dat een verband niet aan te tonen noch uit te sluiten valt, maar dat klager momenteel olanzapine gebruikt en dat dit geen lichamelijke klachten veroorzaakt.

Ter zitting van de beroepscommissie is door de directeur verklaard dat de psychiater H, die tevens de functie van eerste geneeskundige binnen het PPC bekleedt, ten tijde van het opstellen van zijn advies niet direct betrokken was of was geweest bij
de
behandeling van klager. Na de behandeling van het beroep ter zitting is de beroepscommissie gebleken dat H. niet in een hiërarchische verhouding tot de andere psychiaters binnen het PPC staat. Ter waarborging van de onafhankelijkheid van de beoordeling
verdient het naar het oordeel van de beroepscommissie aanbeveling dat de directeur de aanvraag voor de tweede psychiatrische verklaring in de toekomst doet bij een psychiater die niet werkzaam is binnen hetzelfde PPC als waar de gedetineerde, ten
aanzien van wie de beslissing tot toepassing van de dwangbehandeling wordt genomen, verblijft.

De beroepscommissie is op grond van voormelde uit de stukken en het behandelde ter zitting blijkende informatie van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor a-dwangbehandeling is voldaan en dat de directeur in redelijkheid tot de bestreden
beslissing kon komen. Zij zal daarom het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. J.I.M.W. Bartelds en mr. M.M. Boone, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 26 augustus 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven