Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2590/GV, 31 augustus 2016, beroep
Uitspraakdatum:31-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2590/GV

betreft: [klager] datum: 31 augustus 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Lans, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 juli 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft al eerder aangegeven waarom hij zich indertijd aan detentie heeft onttrokken. Klager werd door een personeelslid afgeperst en werd hierover door de inrichting noch door het Openbaar
Ministerie (OM) serieus genomen. Dat hoeft overigens ook niet in de weg te staan aan een verlofverlening. Daarnaast ontkent klager zich schuldig te hebben gemaakt aan een strafbaar feit tijdens detentie en is hij tegen de veroordeling in hoger beroep
gekomen. Klager heeft zich steeds positief opgesteld ten aanzien van het meewerken aan zaken in verband met de verlening van vrijheden. Klagers mogelijkheden voor eventuele vrijheden worden echter door de gang van zaken in de inrichting gefrustreerd,
hetgeen klagers verstarring ten opzichte van het verkrijgen van die vrijheden verklaart. Bij andere verloven is de directeur – zoals thans is gebleken – uitgegaan van het negatieve advies van de Advocaat-Generaal. Dat is onjuist en er had uitgegaan
moeten worden van het (latere) positieve advies van het OM. Klager heeft er inmiddels voor gezorgd dat een gedetailleerd re-integratieplan is opgesteld, waarbij de reclassering positief heeft geadviseerd. Dat maakt de conclusie van de Staatssecretaris
onbegrijpelijk. Klagers starre houding kan geen grond vormen om de verlofaanvraag af te wijzen (RSJ 2 augustus 2012, 12/1979/GV), nu dit geen weigeringsgrond oplevert zoals bedoeld in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting
(hierna: de Regeling). Ten aanzien van het recidiverisico wordt opgemerkt dat klager, blijkens het reclasseringsrapport, juist in de gelegenheid moet worden gesteld zich te bewijzen. De einddatum van klagers detentie nadert. Klager heeft zich, sinds
hij
weer in detentie verkeert, positief opgesteld in de inrichting. Er is daarom geen reden om het verlofverzoek af te wijzen. Namens klager wordt opgemerkt dat hij nog onlangs incidenteel verlof heeft gehad en dat dit verlof goed is verlopen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager keerde op 26 september 2014 niet terug van een incidenteel verlof. Pas op 28 augustus 2015 werd klager weer aangehouden. Hij is inmiddels in eerste aanleg veroordeeld
voor een feit, gepleegd tijdens de onttrekking. De verklaring die klager indertijd en nu wederom heeft gegeven voor die onttrekking is niet onderbouwd. Bij de inrichting is niets bekend over de door klager gestelde afpersing en onveiligheid. Ook geldt
dat klager een andere weg had kunnen kiezen dan die van de onttrekking. Het incidenteel verlof dat aan klager eerder is toegekend vond plaats onder begeleiding van personeel van de Dienst Vervoer & Ondersteuning. Bij dit verzoek om algemeen verlof
bleek
het OM positief te adviseren. Gelet evenwel op de langdurige onttrekking en gelet op de veroordeling in eerste aanleg voor een tijdens detentie gepleegd strafbaar feit, heeft de Staatssecretaris geen vertrouwen meer in het aan klager verlenen van
vrijheden. De weigeringsgronden van artikel 4 onder a, b en d van de Regeling zijn nog steeds van kracht. De beroepscommissie heeft in haar uitspraken van 12 mei 2016 en 12 juli 2016 beroepen van klager, gericht tegen een eerdere afwijzing van een
verzoek om verlof en een afwijzing van een verzoek om strafonderbreking, ongegrond verklaard. De langdurige onttrekking en het plegen van een nieuw strafbaar feit gedurende deze onttrekking maken dat er geen vertrouwen is in het verlenen van vrijheden.
Ondanks dat de onderhavige aanvraag klagers laatste verlofaanvraag betreft, blijft het gebrek aan vertrouwen in een goed verloop van het verlof zwaarder wegen dan klagers belang. Klagers gedrag in de inrichting laat eveneens te wensen over, op grond
waarvan klager op 25 juli 2016 is teruggeplaatst naar het basisprogramma (gedegradeerd).

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
Het Openbaar Ministerie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie heeft zich onthouden van het geven van een advies.

3. De beoordeling
Klager onderging subsidiaire hechtenissen, deels op grond van de wet Terwee. Klager is op
5 augustus 2016 in vrijheid gesteld.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers zesde en laatste verlofaanvraag.

De beroepscommissie heeft in RSJ 12 mei 2016, 16/1119/GV overwogen:
“De beroepscommissie is van oordeel dat de omstandigheid dat klager zich van 26 september 2014 tot 28 augustus 2015 aan detentie heeft onttrokken en in eerste aanleg is veroordeeld voor een strafbaar feit, gepleegd tijdens deze onttrekking, een forse
contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat dit een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt.”

Thans gaat het om klagers laatste verlofaanvraag voor het einde van zijn detentie. Nu de datum van klagers invrijheidstelling nabij was, diende klagers belang bij verlof ter voorbereiding op zijn terugkeer in de maatschappij zwaarder te wegen dan het
risico op onttrekking en recidive. Daarbij houdt de beroepscommissie rekening met de omstandigheid dat klager zich in detentie doorgaans goed heeft gedragen en dat het besluit tot terugplaatsing van klager naar het basisprogramma eerst van na de datum
is waarop zijn verlofaanvraag werd afgewezen.

Gelet daarop merkt de beroepscommissie de beslissing van de Staatssecretaris aan als onredelijk of onbillijk. Nu klager inmiddels in vrijheid is gesteld ziet de beroepscommissie reden om klager een tegemoetkoming van € 50,= toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 50,=

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 31 augustus 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven