Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1411/TR, 11 oktober 2017, beroep
Uitspraakdatum:11-10-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:17/1411/TR

betreft:[klager]datum: 11 oktober 2017

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van het bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. Polman, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 17 april 2017 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissingen.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 september 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. B.J. Polman, en namens de Staatssecretaris, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.De inhoud van de bestreden beslissing

De Staatssecretaris heeft beslist tot afwijzing van klagers verzoek hem vervroegd te plaatsen in een tbs-inrichting.

 

2.De feiten

Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig jaren en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege.

Klager verblijft in het PPC Vught. Hij heeft in een brief van 18 april 2016 verzocht om hem vervroegd te plaatsen in een tbs-inrichting. Op 17 april 2017 heeft de Staatssecretaris beslist tot afwijzing van klagers verzoek.

 

3.De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager wil graag behandeld worden opdat hij weer veilig de maatschappij in kan. Hij schiet niets op met een langer verblijf in het PPC. Hij is depressief. Op de afdeling zijn er geregeld opstootjes. Hij houdt hij zich liever afzijdig. Op de afdeling gaat het slecht. Hij zit liever in de iso. Hij heeft enorme problemen tijdens zijn detentie. Zijn ontwikkeling in psychische zin is ongunstig. Omdat de Fokkens-regeling is afgeschaft, moet hij nog tien jaar zitten. Om nog tien jaar te wachten met de behandeling heeft niet veel zin. Zijn uitspraak is op 30 juni 2009 onherroepelijk geworden en de Fokkens-regeling is op 4 augustus 2010 afgeschaft zonder overgangsrecht. Voorheen kon de tbs aanvangen na het ondergaan van een derde van de opgelegde gevangenisstraf. Klager heeft zich hierop ingesteld. Verwezen wordt naar het advies van de RSJ: Afschaffing van de Fokkens-regeling.   

Het advies in het arrest van het gerechtshof dat klagers tbs pas dient aan te vangen na het ondergaan van twee derde van de gevangenisstraf is gebaseerd op het in de strafzaak aangenomen recidiverisico. Het is ambivalent om bijna tien jaar later een verzoek om plaatsing in een FPC, waarbij behandeling is gericht op voorkomen van recidive, af te wijzen, mede op basis van het advies van het gerechtshof. Ook voor de maatschappij is het van belang dat zijn behandeling eerder aanvangt. De Staatssecretaris geeft een te beperkte invulling aan artikel 42 Pm. Klager ontvangt slechts een behandeling van vier uur per week die enkel gericht is op stabilisatie van zijn psychische gezondheid binnen het gevangeniswezen. Eerder is geconstateerd dat zijn psychische toestand is verslechterd. Hij heeft suïcidepogingen ondernomen. Het behandelaanbod in het PPC is onvoldoende, waarop detentieongeschiktheid en een inhumane tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf zullen volgen. Geen rekening wordt gehouden met gevolgen van de afwijzing in het licht van artikel 3 EVRM. De psychiater en psycholoog wijzen erop dat in nabije toekomst de afwijzing kan leiden tot detentieongeschiktheid waarbij aan klager geen adequate zorg kan worden geboden. De situatie zal leiden tot een schending van artikel 3 EVRM. De psychiater en psycholoog adviseren om klager op korte termijn over te plaatsen naar een FPC. Verwezen wordt naar de uitspraak van het EHRM in de aak Kudla versus Polen. Het EHRM hanteert een ruime beoordeling met betrekking tot de inhumane tenuitvoerlegging van detentie. Gekeken dient te worden naar de individuele situatie van de betrokkene. Klager ontvangt aan behandeling EMDR, vaktherapie en dramatherapie. Hij doet mee aan de arbeid en probeert zoveel mogelijk deel te nemen aan activiteiten. Dit is enkel gericht op stabilisatie maar niet op het wegnemen van entrapment of het werken aan resocialisatie. De behandeling voldoet niet aan de norm van artikel 3 EVRM. Bij detentie in een FPC zullen de behandeling en de zorg hem de vechtlust en de moed geven om ooit nog terug te keren in de samenleving en is er geen risico voor entrapment en detentieongeschiktheid. Uit het penitentiair dossier volgt dat de gezondheidstoestand van klager verslechtert sinds de aanvang van de detentie. Het is ondenkbaar dat hij nog in het regime van algehele gemeenschap zou kunnen verblijven. Erkend wordt dat het PPC Vught beter in staat is om specialistische zorg te verlenen dan het PPC Zwolle en/of de EZV van p.i. Almere. Het is de vraag of de zorg en het behandelaanbod gericht op stabilisatie na afwijzing van het verzoek toereikend zullen zijn. In het selectieadvies staat dat mocht klager niet vervroegd naar de tbs kunnen dat zijn suïcidaliteit zeer nadrukkelijk naar voren zal komen en niet van korte duur zal zijn. Positief wordt geadviseerd tot eerdere plaatsing in een FPC. Klager is nu 56 jaar oud en hij zal op de verwachte plaatsingsdatum 66 jaar oud zijn. Zijn behandeling moet dan nog beginnen. Gelet op zijn leeftijd en medische gezondheid is er kans op situatie als vermeld in artikel 3 EVRM, detentieongeschiktheid dan wel inhumane tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf.

Klager is een geheel andere persoon dan destijds, blijkt uit selectieadvies. Hij gebruikte toentertijd medicijnen en had langere tijd spanningen. Hij had die avond een handvol pillen ingenomen. Hij heeft veel spijt van de daad. Hij realiseert zich dat vergeldingsaspect verdisconteerd is in zijn straf. Hij probeert zijn straf niet te ontlopen, de strafmaat is redelijk, maar hij wil graag behandeld worden.

Klager heeft ter zitting een verklaring van zijn behandelcoördinator van september 2017 overgelegd.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Het toetsingskader voor de beoordeling van de noodzaak tot eerdere plaatsing in een tbs-inrichting in het geval van een combinatievonnis is opgenomen in artikel 42 van de Pm. Vervroegde plaatsing kan op een eerder tijdstip plaatsvinden indien er dringende medische redenen aanwezig zijn die dit noodzakelijk maken. Uit de verschillende adviezen blijkt dat klager niet detentieongeschikt wordt geacht. Weliswaar is er melding van een verhoogd suïciderisico bij afwijzing van het verzoek maar dit leidt niet op voorhand tot de conclusie dat (hiervoor) binnen het gevangeniswezen hem niet de benodigde zorg en behandeling zouden kunnen worden geboden. Er is geen melding van omstandigheden die aan een humane tenuitvoerlegging van klagers gevangenisstraf in het PPC in de weg zouden kunnen staan. Verwezen wordt naar RSJ 19 oktober 2012, 12/1184/TR, RSJ 25 juli 2017, 17/548/TR en het advies van het gerechtshof om klager pas na twee derde van de gevangenisstraf in een tbs-inrichting te plaatsen. Dit advies van het gerechtshof is een advies om geen toepassing te geven aan de Fokkens-regeling. Op grond hiervan kon klager geen gerechtvaardigd vertrouwen hebben dat hij al na een derde van de gevangenisstraf zou worden geplaatst in een tbs-inrichting. Voorts was hem bekend dat de Fokkens-regeling inmiddels is afgeschaft. Vergelding is een component van de aan klager opgelegde gevangenisstraf. Niet aangegeven is dat klager detentieongeschikt zou zijn. Het behandelaanbod in het PPC is passend en voldoende. Het verhoogde suïciderisico wordt gekoppeld aan de afwijzing van het verzoek om vervroegde plaatsing, maar kan niet leiden tot de conclusie dat klager onvoldoende zorg zou zijn geboden. In het PPC wordt naar het verloop van zijn depressie gekeken. Dit betekent niet dat hij niet behandeld kan worden in het PPC. Dat klager behandeld wil worden om te resocialiseren en als een beter mens terug te keren in de maatschappij betekent niet dat hij nu al behandeld zou moeten worden in een FPC.

 In algemene zin worden de belangen van de nabestaanden meegewogen bij een beslissing op een dergelijk verzoek. Niet bekend is of in dit concrete geval de nabestaanden zijn geïnformeerd over klagers verzoek. Slachtoffers/nabestaanden willen niet altijd op de hoogte worden gebracht. Navraag kan worden gedaan bij het slachtofferinformatiepunt.

 

4.De beoordeling

Een tot gevangenisstraf veroordeelde kan in voorkomende gevallen wegens zijn gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens worden geplaatst in een tbs-inrichting op grond van artikel 13, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr). Het derde lid van artikel 13 Sr bepaalt dat de beslissing tot een dergelijke plaatsing wordt gebaseerd op een met redenen omkleed (gezamenlijk of afzonderlijk uitgebracht) advies van tenminste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines - onder wie een psychiater - die de betrokkene hebben onderzocht. Tegen de weigering een verzoek om een dergelijke plaatsing in te willigen, staat beroep open bij de RSJ.

De beroepscommissie stelt voorop dat niet alleen in geval van detentieongeschiktheid van een gedetineerde plaatsing in een tbs-inrichting in de rede ligt, maar ook in het geval de in het gevangeniswezen beschikbare psychiatrische zorg niet afdoende is voor de gedetineerde in verband met zijn psychopathologie dan wel garanties voor een humane tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in het licht van die pathologie ontbreken (vgl. onder meer RSJ 25 juli 2017, 17/548/TR en RSJ 12 augustus 2015, 15/800/TR).

Aan de bestreden beslissing liggen verschillende adviezen ten grondslag, waaronder het advies van het PPC Vught van 1 december 2016, het advies van 24 januari 2016 van de GZ-psycholoog van het PPC Vught, het advies van 22 juli 2016 van de forensisch psychiater/directeur zorg en behandeling van de p.i. Vught en het advies van 6 april 2017 van de Adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden.

De beroepscommissie is van oordeel dat met de uitgebrachte adviezen wordt voldaan aan de eisen van artikel 13 Sr en artikel 28van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden.

De beroepscommissie is van oordeel dat uit de overgelegde stukken niet aannemelijk is geworden dat klager detentieongeschikt zou zijn noch is dit door of namens klager aangevoerd. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de zorg en behandeling die klager in het PPC worden geboden op dit moment onvoldoende zouden zijn. Aangevoerd is dat met de afwijzing van klagers verzoek  het risico op suïcide zal toenemen en dat klager in het verleden al pogingen tot suïcide heeft ondernomen. 

De beroepscommissie is van oordeel dat klager voor depressie en suïcidaliteit adequaat kan worden behandeld in het PPC en dit niet tot een plaatsing in een tbs-inrichting dient te leiden.

Voor zover klager met zijn verwijzing naar de uitspraak van het EHRM Kudla vs Polen van 26 oktober 2000 heeft gesteld dat door het ontbreken van passende psychiatrische zorg tijdens detentie er sprake is van een situatie die is strijd zou zijn met artikel 3 EVRM, wordt dit verweer verworpen, nu uit het voorgaande volgt dat klager in het PPC wel passende behandeling en zorg worden dan wel kunnen worden geboden.

Klagers stelling dat hij er zich op had ingesteld dat hij na een derde van zijn gevangenisstraf te hebben ondergaan, zou worden geplaatst in een tbs-inrichting, rust niet op goede grond.

Gelet op het bovenstaande kan de beslissing om klager niet vervroegd te plaatsen in een tbs-inrichting, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

5.De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, J. Schagen MA en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door de secretaris,

mr. H.S. van Gemert, op 11 oktober 2017.

 

 

 

                       

   

 

secretarisvoorzitter

 

Naar boven