nummer: 17/1390/GV
betreft: […] datum: 16 augustus 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.C. van Linde, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 21 april 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing De in navolging van de uitspraak RSJ 27 maart 2017, 16/3691/GV genomen beslissing, betreffende het aanhouden van een beslissing over onbegeleid incidenteel verlof tot het moment dat het nog te installeren Adviescollege levenslang hierover een advies heeft uitgebracht.
2. Achtergrond en relevante feiten
Klager is sinds 9 oktober 1987 gedetineerd. Hij is bij arrest van 30 januari 1989 in hoger beroep veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, wegens het medeplegen van doodslag en drievoudige moord. Op 5 december 1989 is het arrest onherroepelijk geworden. Op 8 juli 2015 heeft de Staatssecretaris in navolging van de uitspraak RSJ 19 mei 2015, 14/3242/GV, kort samengevat, beslist dat in klagers detentieplan wordt opgenomen dat op klagers verzoek twee keer per jaar incidenteel verlof van acht uur en onder bewaking kan worden verleend. Op 27 juni 2016 heeft het gerechtshof Den Haag geadviseerd klagers zesde gratieverzoek af te wijzen. In het advies is onder meer het volgende overwogen: "Uit de stukken komt thans het beeld naar voren dat het nog niet verantwoord wordt geacht de verzoeker onbegeleid verlof toe te staan, zodat het hof van oordeel is dat daarmee eerst verdere vooruitgang dient te worden geboekt alvorens zou kunnen worden geoordeeld dat met voortzetting van de gevangenisstraf niet langer enig met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend". Op klagers zesde gratieverzoek is nog niet beslist. Op 15 juli 2016 heeft klager de Staatssecretaris verzocht hem op termijn onbegeleid verlof te verlenen en aan te geven aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om een dergelijk verlof te krijgen. Bij brief van 24 oktober 2016 heeft de Staatssecretaris beslist het aantal verloven uit te breiden naar vier keer per jaar en de duur van het verlof uit te breiden naar tien uur, maar tot 1 juni 2017 te wachten met een beslissing over onbegeleid verlof. Tegen dit laatste deel van de beslissing heeft klager beroep ingesteld. Bij uitspraak van RSJ 27 maart 2017, 16/3691/GV heeft de beroepscommissie het beroep gegrond verklaard. Zij heeft onder andere overwogen dat de Staatssecretaris geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt, althans dat niet onderbouwd is waarom klagers belang bij onbegeleid verlof thans niet zwaarder weegt dan het maatschappelijk belang bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de straf. Voorts heeft zij overwogen dat de beslissing onvoldoende is gemotiveerd ten aanzien van de voorwaarden waaraan klager moet voldoen om in aanmerking te komen voor onbegeleid verlof. De beroepscommissie heeft de beslissing van de Staatssecretaris tot 1 juni 2017 te wachten met een beslissing over onbegeleid verlof als onredelijk en onbillijk aangemerkt en de Staatssecretaris opgedragen binnen vier weken een beslissing te nemen. Op 21 april 2017 heeft de Staatssecretaris een beslissing genomen. Deze beslissing houdt kortweg het volgende in: Het aantal verloven wordt uitgebreid naar één keer per maand, met ingang van mei 2017. De verloven zullen – zo begrijpt de beroepscommissie – in beginsel niet meer onder beveiliging, maar alleen onder begeleiding van inrichtingsmedewerkers plaatsvinden. Als de verloven van juni tot en met augustus 2017 goed verlopen, zal het aantal begeleiders worden teruggebracht naar één. Op basis van het verloop van de verloven, klagers gedrag in detentie en het antwoord op de vraag of klager de gestelde doelen met de aan hem verleende verloven heeft behaald, zal de Staatssecretaris het Adviescollege levenslang in januari 2018 verzoeken een advies te geven over de vraag of het verantwoord is klager onbegeleid verlof te verlenen. Op basis van dit advies zal de Staatssecretaris een beslissing over onbegeleid verlof nemen. Klager heeft in de periode van 19 augustus 2015 tot en met 6 maart 2017 zeven verloven onder beveiliging en begeleiding genoten. Op 6 mei 2017 heeft hij alleen onder begeleiding van twee inrichtingsmedewerkers een verlof genoten. Alle acht verloven zijn goed verlopen.
3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. De Staatssecretaris heeft geen, althans onvoldoende, uitvoering gegeven aan de uitspraak RSJ 27 maart 2017, 16/3691/GV. De Staatssecretaris heeft wederom geen zorgvuldige belangenafweging gemaakt, althans hij heeft niet onderbouwd waarom klagers belang bij onbegeleid verlof thans niet zwaarder weegt dan het maatschappelijk belang bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de straf. Voorts wordt in de beslissing nog steeds geen duidelijkheid gegeven over het moment en de voorwaarden waaronder klager onbegeleid verlof kan krijgen. De Staatssecretaris stelt telkens nieuwe voorwaarden, zonder concreet te worden. De in de bestreden beslissing opgenomen standpunten zijn in bovengenoemde beroepsprocedure al naar voren gebracht. De Staatssecretaris suggereert dat klager zijn verloven uitsluitend heeft gebruikt voor het doen van inkopen en het ontmoeten van bekenden. Dat beeld is wel erg summier en eenzijdig. Verlof dient de resocialisatie en is derhalve mede bedoeld voor sociale activiteiten en het onderhouden van contacten. Klager heeft met ten minste twaalf personen afspraken gemaakt. Verder is een belangrijk aspect in de resocialisatie dat klager leert omgaan met de vrijheid van het maken van keuzes. Dat komt bij uitstek naar voren bij een winkelbezoek. Klager heeft tijdens zijn verloven activiteiten ontplooid in diverse (grote) steden, die voor klager niet allemaal bekend waren. Hij is op een zaterdag in Amsterdam geweest, waar het zeer druk zal zijn geweest. De stelling van de Staatssecretaris dat bij toekomstige verloven moet worden bezien hoe klager zich gedraagt in voor hem onbekende (drukke) omgevingen, is dus niet goed te volgen. Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht. De bestreden beslissing is conform de uitspraak RSJ 27 maart 2017, 16/3691/GV. De beslissing voorziet in een verdere uitbreiding van het verlof, met een concrete omschrijving van de voorwaarden voor onbegeleid verlof en voorzien van een tijdpad. Op de in de beslissing beschreven manier wordt het verlof verantwoord opgebouwd. Klager heeft tijdens zijn verloven tot nu toe vooral gewinkeld en bekenden ontmoet. Klager dient andere en verschillende doelen voor de verloven te benoemen. De Staatssecretaris vindt het van belang dat klager ook laat zien hoe hij zonder beveiliging in andersoortige, vreemde situaties reageert en laat zien hoe zelfstandig hij is. Dat is nodig om te kunnen beoordelen of onbegeleid verlof redelijkerwijs verantwoord wordt geacht. De rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en van de Hoge Raad eist niet dat op voorhand duidelijk moet zijn hoeveel keren een levenslanggestrafte begeleid verlof moet hebben genoten, voordat hij in aanmerking komt voor onbegeleid verlof. Met de gekozen uitwerking wordt een juiste balans gevonden tussen het zwaarwegende belang van klager en het maatschappelijk belang. Bij de concretere uitwerking van het verloftraject in de bestreden beslissing is vastgesteld dat onbegeleid verlof in juni 2017 nog niet aan de orde kan zijn, zodat besluitvorming daarover per 1 juni 2017, zoals aanvankelijk was voorzien, geen redelijk doel dient. Het ligt in de rede het Adviescollege levenslang voorafgaand aan een beslissing over onbegeleid verlof om advies te vragen. Dat is een uitvloeisel van het beleid.
4. De beoordeling
In RSJ 27 maart 2017, 16/3691/GV heeft de beroepscommissie de beslissing van de Staatssecretaris van 24 oktober 2016 tot 1 juni 2017 te wachten met het nemen van een beslissing over onbegeleid verlof onredelijk en onbillijk geacht en de Staatssecretaris opgedragen binnen vier weken een beslissing te nemen. Uit de daarop genomen beslissing van 21 april 2017 blijkt dat de Staatssecretaris wederom heeft beslist te wachten met een beslissing over onbegeleid verlof, ditmaal tot het moment dat daarover een advies van het Adviescollege levenslanggestraften is ontvangen. Niet duidelijk is of een beslissing over onbegeleid verlof op basis van een uitgebracht advies in januari 2018 zal worden genomen, zoals staat in de brief van de Staatssecretaris aan klager van 12 mei 2017 naar aanleiding van een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 14 april 2017, of op een later moment, omdat het advies blijkens de bestreden beslissing pas in januari 2018 zal worden aangevraagd. Wat hier ook van zij, vaststaat dat de Staatssecretaris - in strijd met de eerdere uitspraak van de beroepscommissie - wederom geen beslissing over onbegeleid verlof heeft genomen. Dit is zelfs nu nog verder uitgesteld, aangezien de Staatssecretaris in RSJ 27 maart 2017, 16/3691/GV nog opmerkte: "Klager wordt een volgend perspectief geboden als op 1 juni 2017 wordt beslist over onbegeleid verlof. Mocht het Adviescollege levenslanggestraften dan nog niet operationeel zijn, zal toch een beslissing worden genomen". Voor klager is nu nog steeds niet duidelijk wanneer en onder welke voorwaarden hij in aanmerking kan komen voor onbegeleid verlof. De beroepscommissie heeft reeds in RSJ 27 maart 2017, 16/3691/GV gewezen op het belang dat klager heeft bij onbegeleid verlof in verband met een positieve beoordeling van zijn zesde gratieverzoek. Uit de stukken blijkt dat ook het na deze uitspraak van de beroepscommissie genoten achtste verlof op 6 mei 2017 goed is verlopen. Daaruit zijn evenmin risico’s of belemmeringen naar voren gekomen die in de weg zouden kunnen staan aan onbegeleid verlof. Bij deze stand van zaken vraagt klagers belang thans om onbegeleid verlof. Dit dient, mede gelet op de brief van de Staatssecretaris van 24 oktober 2016, naar aard en frequentie deel van klagers detentieplan uit te maken. Daarbij acht de beroepscommissie aangewezen dat klager binnen een maand na de datum van de onderhavige uitspraak zijn eerste onbegeleid verlof heeft genoten. Het onbegeleid verlof kan indien nodig met een enkelband plaatsvinden. Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij vernietigt de bestreden beslissing en draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen over onbegeleid verlof aan klager, dat binnen een maand na de datum van de onderhavige uitspraak moet hebben plaatsgevonden, en verdere onbegeleide verloven, naar aard en frequentie, als onderdeel van zijn detentieplan.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 16 augustus 2017
w.g. Boerhof w.g. Korthals-Altes secretaris voorzitter