Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0988/TB (einduitspraak), 14 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:14-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/988/TB (einduitspraak)

betreft: [klager] datum: 14 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 24 maart 2015 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 augustus 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman
mr. drs. O.O. van der Lee, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Bij uitspraak van 7 september 2015, welke uitspraak in afschrift aan deze uitspraak is gehecht, heeft de beroepscommissie de Staatssecretaris verzocht klager in het Pieter Baan Centrum (PBC) te laten onderzoeken en beslist de behandeling van het beroep
aan te houden in afwachting van het rapport van het PBC en de reactie daarop van de Staatssecretaris.

Op 14 april 2016 heeft het PBC een rapport uitgebracht en op 29 april 2016 heeft de Staatssecretaris zijn reactie hierop gegeven. Vervolgens is de zaak opnieuw op een zitting geagendeerd.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 juni 2016, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. drs. O.O. van der Lee, en namens de Staatssecretaris, [...] en [...], beiden werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompestichting met vaststelling van een hoog individueel beveiligingsniveau.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 8 augustus 2003 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Op 30 november 2005 is klager geplaatst in FPC De
Kijvelanden. Op 10 december 2008 is klager overgeplaatst naar FPC Veldzicht. Deze inrichting heeft op 17 april 2014 de longstaystatus voor klager aangevraagd. Op
7 november 2014 heeft FPC Veldzicht verzocht om overplaatsing van klager naar een andere tbs-inrichting. Op 24 maart 2015 heeft de Staatssecretaris beslist tot overplaatsing van klager naar een longstayvoorziening van de Pompestichting. Deze
overplaatsing is op 30 maart 2015 gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep toegelicht als weergegeven in de uitspraak van
7 september 2015. Ter zitting van 9 juni 2016 is het beroep door en namens klager als volgt nader toegelicht. Klager persisteert bij zijn standpunt dat hij niet (door de juiste persoon) is gehoord voorafgaande aan de bestreden beslissing. Aan de
beslissing kleeft dus een formeel gebrek. Klager kan zich voorts niet verenigen met het rapport van het PBC van 14 april 2016. Het is geen onafhankelijk rapport. Er is veel “geknipt en geplakt” uit rapporten van verschillende klinieken en uit het
advies
van de LAP. Bovendien was de mondelinge terugkoppeling die klager van het PBC heeft gekregen een stuk positiever dan het uiteindelijke rapport. De in het PBC-rapport opgenomen conclusies zijn onjuist. Klager bestrijdt niet dat hij geen autisme spectrum
stoornis (ASS) heeft, maar betwist uitdrukkelijk dat er sprake is van recidiverisico. Klager beseft dat hij pedoseksueel is, maar door zijn jarenlange verblijf en behandeling (met name dramatherapie) in de tbs is hij zich ervan bewust dat hij nooit
meer
mag doen wat hij in het verleden heeft gedaan. Nog verder behandelen is niet meer nodig. Hij is dan ook niet meer gemotiveerd voor verdere behandeling. Klagers behandelverleden wijst er niet op dat sprake is van recidiverisico. Klager heeft een jaar in
vrijheid verbleven en heeft toen laten zien dat hij niet recidiveert. Er is nooit geprobeerd om klager te resocialiseren en om klager vrijheden toe te kennen, waardoor klager nooit heeft kunnen bewijzen dat er geen sprake is van recidiverisico.
Gedurende al die jaren is nooit echt onderzoek gedaan naar het al dan niet bestaan van recidiverisico. Klager wil graag resocialiseren en zodoende bewijzen dat hij niet delictgevaarlijk is. Desgevraagd is namens klager meegedeeld dat het op dit moment
goed gaat met klager. Klager is mild in zijn karakter. Dit is niet per definitie het gevolg van zijn verblijf in de longstay.

Namens de Staatssecretaris is op het beroep gereageerd als weergegeven in de uitspraak van 7 september 2015. Ter zitting van 9 juni 2016 is in aanvulling hierop nog het volgende naar voren gebracht. Uit het onderzoek van het PBC is naar voren gekomen
dat klager geen ASS heeft (wel een persoonlijkheidsstoornis NAO), dat klagers problematiek nauwelijks is bewerkt en dat er geen behandelmogelijkheden meer zijn die kunnen bijdragen aan vermindering van het recidiverisico. Voorts hebben de onderzoekers
geconcludeerd dat klager niet gemotiveerd is voor een behandeltraject. Gelet hierop is klagers plaatsing in de longstay terecht geweest. Overigens wordt thans in de Pompestichting bezien of begeleid verlof tot de mogelijkheden behoort. Volgens de
Pompestichting gaat het op dit moment redelijk goed met klager.

4. De beoordeling
Ingevolge artikel 53, tweede lid aanhef en onder a, Bvt wordt de ter beschikking gestelde gehoord althans daartoe in de gelegenheid gesteld alvorens een beslissing wordt genomen omtrent plaatsing of overplaatsing overeenkomstig het bepaalde in
hoofdstuk
III van de Bvt.
Klager heeft aangevoerd dat hij niet (door de juiste persoon) is gehoord voorafgaande aan de bestreden beslissing. Uit het zich in het dossier bevindende hoorformulier blijkt dat klager op 20 maart 2015 door de clustermanager van FPC Veldzicht in de
gelegenheid is gesteld om zijn bezwaren tegen de voorgenomen overplaatsingsbeslissing naar voren te brengen. In dit hoorformulier is vermeld: “[Klager] wenst niet door ondergetekende gehoord te worden.” Gezien het vorenstaande acht de beroepscommissie
aannemelijk dat klager in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Aan de hoorplicht van artikel 53 Bvt is derhalve voldaan. Dat klager uiteindelijk niet daadwerkelijk is gehoord, is het gevolg van zijn eigen keuze en doet aan vorenstaand
oordeel
niet af. Bovendien is in artikel 53 Bvt niet bepaald dat klager door een bepaalde functionaris diende te worden gehoord.

Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Staatssecretaris gevolgde longstaybeleid komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien
a) er blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd,
b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot onder a) bedoeld ernstig delict komt,
c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten de onder b) bedoelde vormen van beveiliging en toezicht kan,
d) hij conform ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar, en
e) er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de Geestelijke Gezondheidszorg vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

FPC Veldzicht heeft op 17 april 2014 de longstaystatus aangevraagd voor klager en op 7 november 2014 verzocht om overplaatsing van klager. Uit deze adviezen komt – samengevat weergegeven – naar voren dat de behandeling niet is aangeslagen; dat klagers
persoonlijkheidsproblematiek onveranderbaar en onbehandelbaar is gebleken en sterk op de voorgrond aanwezig blijft; dat klager geen probleembesef en -inzicht heeft; dat klager geen intrinsieke motivatie voor behandeling heeft; dat klager onbetrouwbaar
is gebleken in de samenwerking; dat er risicofactoren zijn die samenhangen met toekomstig seksueel gewelddadig gedrag; dat het recidiverisico als groot wordt ingeschat en dat de inschatting is dat het recidiverisico in de toekomst niet zal afnemen. In
een separaat advies van 17 april 2014 heeft Veldzicht vermeld een hoog individueel beveiligingsniveau geïndiceerd te achten.

Uit het pro justitia-rapport van 14 augustus 2014 blijkt dat psychiater B. het toekennen van de longstaystatus ondersteunt, (mede) gelet op het navolgende. In twee behandelpogingen is adequaat geprobeerd klager voor zijn pedofilie en
persoonlijkheidsstoornis te behandelen, maar in wezen is er geen verandering opgetreden. Hij is nooit echt gemotiveerd geweest voor therapie en is ook nooit echt in therapie gekomen. Aangezien de kernproblematiek niet is veranderd, is de kans op
recidive van het indexdelict hoog indien klager zonder tbs in de maatschappij moet functioneren. Nu klager geen inzicht geeft in zijn gevoelens, niet transparant is en zich onbetrouwbaar heeft opgesteld, wordt een hoog individueel beveiligingsniveau
geadviseerd.

In het pro justitia-rapport van 26 augustus 2014 adviseert forensisch psycholoog G. eveneens om klager de longstaystatus toe te kennen. Klager lijdt nog steeds aan ernstige gecombineerde pathologie. De behandeling heeft geen vat gekregen – hetgeen aan
klagers gedrag te wijten is – op klagers massale cognitieve misvormingen omtrent pedofiele handelingen. Hiermee is de kans op recidive nog immer aanwezig en de risicotaxatie wijst uit dat het recidiverisico hoog is als klager zonder tbs in de
maatschappij moet functioneren. Vermindering van recidiverisico door middel van behandeling is niet mogelijk gebleken. Omdat klager niet open is, wordt een hoog individueel beveiligingsniveau noodzakelijk geacht.

De LAP heeft bij advies van 19 december 2014 eveneens geadviseerd klager de longstaystatus toe te kennen. De LAP heeft vermeld dat klager geen behandeling wil ondergaan, dat er geen overeenstemming is over het indexdelict, de delictscenario’s en de
risicofactoren en dat het niet mogelijk is om tot behandeling dan wel een adequaat risicomanagement te komen. Een voortzetting van op verandering gerichte behandeling acht de LAP dan ook niet zinvol en doorstroming naar een GGZ-instelling acht de LAP
niet mogelijk. Nu de problematiek nog sterk op de voorgrond staat, de risicoprognose voor herhaling ongunstig is en klager niet intrinsiek gemotiveerd en onbetrouwbaar in de samenwerking is, heeft de LAP een hoog individueel beveiligingsniveau
geadviseerd.

In het kader van het zesjaarsverlengingsonderzoek zijn op 17 juni 2015 en 2 juli 2015 twee nieuwe pro justitia-rapporten uitgebracht. In die rapporten is door zowel de psycholoog als de psychiater vermeld dat niet uit te sluiten is dat sprake is van
een
ASS in plaats van een persoonlijkheidsstoornis. Nu een ASS een andere behandeling en ander risicomanagement vergt dan een persoonlijkheidsstoornis – wat steeds de leidende diagnose is geweest – hebben beide deskundigen geadviseerd klager te laten
onderzoeken in het PBC.

In navolging van de uitspraak van de beroepscommissie van 7 september 2015 heeft de Staatssecretaris klager laten onderzoeken in het PBC. Op 14 april 2016 heeft het PBC een rapport uitgebracht en daaruit blijkt het volgende. Er is sprake van een
persoonlijkheidsstoornis NAO. Er zijn geen aanwijzingen voor een ASS. Klager heeft nauwelijks kunnen profiteren van behandeling. Hoewel klager alle voor de hand liggende behandelmodules aangeboden heeft gekregen, is klagers onderliggende problematiek
niet of nauwelijks bewerkt. De recidivegevaarlijkheid wordt als onverminderd hoog beschouwd en er zijn geen aanwijzingen dat andere behandeling tot een aanmerkelijke vermindering van het recidiverisico zou kunnen leiden. Bovendien is klager volstrekt
niet gemotiveerd voor een nieuw behandeltraject.

Zowel FPC Veldzicht, als psychiater B., als psycholoog G. als de LAP hebben in hun adviezen geconcludeerd dat klagers kernproblematiek onbehandelbaar is, dat onverminderd sprake is van delictgevaarlijkheid en dat geen sprake is van behandelmotivatie.
Gelet hierop en nu het PBC in het rapport van 14 april 2016 – welk rapport naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen – heeft geconcludeerd dat klager terecht is gediagnosticeerd met en behandeld voor een
persoonlijkheidsstoornis en dat sprake is van onbehandelbaarheid, delictgevaarlijkheid en een gebrek aan behandelmotivatie, heeft de Staatssecretaris in redelijkheid kunnen oordelen dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling
voldoet en mitsdien in redelijkheid kunnen beslissen om klager te plaatsen op een longstayafdeling van de Pompestichting. Klagers stelling dat geen sprake meer is van recidiverisico en dat hem onvoldoende resocialisatiemogelijkheden zijn geboden vindt
geen ondersteuning in de stukken en kan derhalve aan vorenstaand oordeel niet afdoen. Voorts is de beroepscommissie, gelet op de eensluidende adviezen van FPC Veldzicht, psychiater B, psycholoog G. en de LAP over het individuele beveiligingsniveau, van
oordeel dat de vaststelling van een hoog individueel beveiligingsniveau evenmin onredelijk of onbillijk kan worden geacht.

Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 14 juli 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven