Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1219/JA, 12 oktober 2017, beroep
Uitspraakdatum:12-10-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          17/1219/JA

 

betreft: [klager]            datum: 12 oktober 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.T.E. Vis, namens

 

[…], geboren op [1998], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een uitspraak van 10 april 2017 van de beklagcommissie bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Intermetzo te Lelystad,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 juli 2017, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.T.E. Vis, en namens de directeur van j.j.i. Intermetzo […], afdelingshoofd.

 

De beroepscommissie heeft de vertegenwoordiger van de directeur van Intermetzo verzocht om nadere informatie. Deze informatie is na ontvangst ter kennisneming doorgezonden aan klager en zijn raadsman. Klagers raadsman heeft daarop bij schrijven van 31 juli 2017 gereageerd. Op 28 augustus 2017 heeft de directeur naar aanleiding daarvan een aanvullende reactie gezonden, waarop klagers raadsman op 29 augustus 2017 heeft gereageerd. Deze reactie is op 30 augustus 2017 ter kennisneming doorgezonden aan de directeur.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft:

a. de beslissing van 15 januari 2017 tot het opleggen van de ordemaatregelen kamerplaatsing en uitsluiting van activiteiten van zondag 15 januari 2017, 16.00 uur t/m maandag 16 januari 2017, 15.00 uur in verband met brand in de voorraadkast in de keuken van de leefgroep Kuala Lumpur (RE2017/13),

b. de beslissing tot interne overplaatsing van klager van de leefgroep Kuala Lumpur naar een andere leefgroep op 15 januari 2017 (RE 2017/14),

c. de beslissing tot het intrekken van verlof vanaf 16 januari 2017 (RE2017/15),

d. de beslissing tot het intrekken van verlof vanaf 8 februari 2017 t/m 8 maart 2017 (RE2017/32).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

a. Een ander lid dan de directeur heeft de beslissing genomen en deze beslissing heeft in strijd met artikel 24, derde lid, Bjj langer dan 15 uur geduurd. Klager kan niet controleren of de beslisser W. zoals de inrichting stelt, bevoegd was de beslissing te nemen. Bovendien is klager pas 23 uur na ingang van de kamerplaatsing gehoord door een ander leidinggevend personeelslid (R.), van wie klager evenmin kan controleren of deze daartoe door de directeur is gemandateerd. De door de directeur na de zitting toegezonden documenten kunnen niet als een schriftelijk, door de directeur ondertekend mandaatbesluit worden aangemerkt. In ieder geval blijkt niet dat de onderhavige beslissingen zijn genomen door op dat moment door daartoe door de directeur gemachtigde afdelingshoofden en dat dit kenbaar was voor klager. Daarom zijn de ordemaatregelen in strijd met de wet opgelegd en hebben deze ook te lang geduurd.

Brand is heftig, maar vormt op zichzelf geen aanleiding voor een kamerplaatsing, omdat de noodzaak daartoe niet of onvoldoende is onderbouwd. De verwijzing naar ‘Nr. 4’ van de procedure brand (daadwerkelijke brand)’ maakt dat niet anders, omdat een kamerplaatsing alleen is aangewezen als de ploegleider “niet beschikt over voldoende bedrijfshulpverleners om het incident te kunnen bestrijden” en niet is gesteld of gebleken dat daarvan sprake was. Er is gehandeld in strijd met de wet en het protocol, die beide beogen de rechten van de ingesloten jongeren te beschermen, juist ook in stressvolle situaties.

b. Klager is het eens met het oordeel van de beklagcommissie dat de interne overplaatsing vatbaar is voor beklag, maar niet met oordeel dat geen sprake is van een inperking van klagers persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8 EVRM. Door de interne overplaatsing is klager nog verder gescheiden van de groep die als ‘huissituatie’ fungeert en van zijn vaste stek en persoonlijke bezittingen, terwijl er geen wettelijke grondslag voor is zoals er wel een wettelijk grondslag is voor afzondering (de beroepscommissie leest: insluiting en/of uitsluiting activiteiten) in artikel 24 Bjj. Eigenlijk is sprake van een strafmaatregel om klager beter te laten nadenken en te kijken of hij zou gaan praten. De interne overplaatsing heeft twee weken geduurd. Niet is gekeken of klager eerder kon worden teruggeplaatst. De inrichting stelt dat alle vier ‘verdachten’ intern zijn overgeplaatst, maar men wist wie de brandstichter was omdat de desbetreffende jongen de volgende dag weer gewoon op de groep mocht.

c. De beslissing is genomen op verdenking van mogelijke betrokkenheid van klager bij de  brandstichting. Nu daarna is gebleken dat klager er niet bij betrokken was, is de grondslag aan de intrekking van het verlof komen te ontvallen. Het verlof had niet ingetrokken mogen worden, omdat de mate van gevaarzetting op grond van de enkele verdenking onvoldoende was. Klager vindt het ongepast dat hij is gestraft. De brand was heel heftig, maar men had hem niet als hoofdverdachte mogen aanmerken en zijn verlof mogen intrekken. Er zijn vele aanstekers op de groep aanwezig, zodat de gevonden aansteker niet per se zijn aansteker hoefde te zijn. Klager heeft direct gezegd dat hij er niets mee te maken had. De beslissing is overigens onvoldoende gemotiveerd, omdat uit de schriftelijke mededeling niet blijkt welke intrekkingsgrond is gehanteerd. Uit de naderhand gegeven toelichting dat mogelijk twee weken nodig waren voor politieonderzoek volgt niet dat aan het criterium van noodzakelijkheid is voldaan.

d. Klager heeft zich tijdens verlof onttrokken. De intrekking van het verlof is te verstrekkend, omdat klager zich na zijn onttrekking direct met zijn moeder in de inrichting heeft gemeld en hij zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. De inrichting vond de verlofintrekking noodzakelijk voor een faseringstraject, maar daar is geen sprake van geweest. Verder ontbreekt een verwijzing naar vast beleid en is niet gemotiveerd waarom de verlofintrekking op vier weken is gezet en niet op twee of drie weken.   

Namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

a. Op brandstichting in een gesloten inrichting staat volgens artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaar. Het is daarom niet meer dan logisch dat dit heftige feit onderzocht moest worden. Klager was één van de vier verdachten en is in eerste instantie gehoord door afdelingshoofd W. die bereikbaarheidsdienst had. Dit afdelingshoofd mag - evenals afdelingshoofd R. - op grond van artikel 4, derde lid, Bjj tot kamerplaatsing en de uitsluiting van activiteiten voor de duur van 2 x 24 uur beslissen. De beslissing is op een andere groep ten uitvoer gelegd vanwege ernstige rookontwikkeling en het feit dat personeel nodig was om de brand te blussen en de afdeling op te ruimen. De volgende dag was afdelingshoofd R. aanwezig en deze heeft klager gehoord en één schriftelijke mededeling gegeven van de beslissingen die in totaal 23 uur hebben geduurd.

De machtiging voor het opleggen van ordemaatregelen vindt plaats door het toekennen van bevoegdheden in de door de directeur opgestelde autorisatiematrix die op de Bjj is gebaseerd. Medewerkers kunnen op basis van deze autorisatiematrix alleen die handelingen in het registratiesysteem van justitie, de applicatie Jeugd Incidenten Systeem, verrichten waartoe zij volgens de wet bevoegd zijn. Een onbevoegde kan niet in dit systeem werken. Daarnaast heeft de directeur een Werkinstructie Beperken grondrechten/orde en strafmaatregelen opgesteld, waarin onder meer staat dat de unitmanager bevoegd is te horen, beslissen en beschikken wat betreft het opleggen van een ordemaatregel als bedoeld in artikel 24 Bjj. 

Het incident en de getroffen maatregelen zijn binnen 15 uur aan de directeur gemeld.     

b. De inrichting heeft aangifte van brandstichting gedaan tegen alle vier verdachten, omdat niet bekend was wie de brandstichter was. Alle vier verdachten zijn op verschillende andere groepen geplaatst en gehoord teneinde te voorkomen dat zij hun verhalen op elkaar konden afstemmen. De inrichting wilde achterhalen wie de levens van anderen in de inrichting in gevaar hebben gebracht. De politie heeft de aangifte tegen klager geseponeerd omdat er te weinig was om hem als verdachte aan te merken. Daarna is klager teruggeplaatst naar zijn afdeling.

c. Het begeleid verlof van klager is op 16 januari 2017 in eerste instantie voor onbepaalde tijd ingetrokken, maar de intrekking is vanwege een uitspraak van de beroepscommissie teruggebracht naar twee weken. 

d. De verlofintrekking van 8 februari 2017 is op vier weken gesteld omdat de beroepscommissie in een uitspraak heeft overwogen dat verlofintrekking voor de duur van vier weken redelijk en billijk is.   

 

3.         De beoordeling

a. Op grond van artikel 4, tweede lid, Bjj kan de directeur medewerkers machtigen tot het de uitoefening van hem bij de wet gegeven bevoegdheden, met uitzondering van aan hem voorbehouden beslissingen, waaronder de uitsluiting van verblijf in de groep of uitsluiting van activiteiten als bedoeld in artikel 24, eerste lid, Bjj. Krachtens artikel 24, derde lid, Bjj kan een personeelslid of medewerker deze maatregel echter wel voor ten hoogste 15 uren opleggen als onverwijlde tenuitvoerlegging geboden is. 

Op grond van artikel 4, vijfde lid, Bjj kan de directeur in afwijking van artikel 4, tweede lid, Bjj een afdelingshoofd machtigen tot het nemen van de beslissing tot uitsluiting van verblijf in de groep en uitsluiting van activiteiten als bedoeld in artikel 24, eerste lid, Bjj, onder meer als dit in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is. Volgens het tweede lid van dit artikel mag de uitsluiting ten hoogste twee dagen duren en kan de uitsluiting telkens voor ten hoogste twee dagen worden verlengd als naar het oordeel van de directeur de noodzaak tot uitsluiting nog bestaat. In het geval een afdelingshoofd de beslissing tot het opleggen dan wel het verlengen van de ordemaatregel heeft genomen, wordt ingevolge artikel 4, zesde lid, Bjj de directeur daarvan uiterlijk binnen 15 uren na het nemen van die beslissing op de hoogte gesteld.

De directeur van de inrichting heeft op 25 juli 2017 en 28 augustus 2017 nadere stukken overgelegd, waaruit naar het oordeel van de beroepscommissie genoegzaam blijkt dat afdelingshoofden bevoegd zijn beslissingen te nemen in het kader van ordeherstel, in ieder geval tot het opleggen van een ordemaatregel als bedoeld in artikel 24 Bjj. Uit deze documenten volgt dat alleen daartoe bevoegde medewerkers bepaalde beslissingen kunnen nemen en in het registratiesysteem kunnen verwerken. Daaronder vallen naar het oordeel van de beroepscommissie de onderhavige ten aanzien van klager genomen beslissingen tot kamerplaatsing en uitsluiting van activiteiten, die in totaal niet langer dan 23 uur hebben geduurd. Door klager is niet bestreden dat afdelingshoofd W. op 15 januari 2017 heeft beslist tot de kamerplaatsing en uitsluiting van activiteiten en dat de volgende dag een schriftelijke mededeling van deze beslissing en de beslissing tot uitsluiting van activiteiten van 16 januari 2017 is ondertekend door afdelingshoofd R. en door hem aan klager is uitgereikt. Gelet op de  overgelegde documenten kunnen deze beslissingen alleen door W. dan wel R. genomen zijn als zijnde daartoe bevoegde medewerkers. Niet is door klager gesteld of gebleken dat genoemde personeelsleden de beslissingen niet zouden hebben genomen en/of dat zij ten tijde van deze beslissingen geen afdelingshoofd waren.  

Gelet op de ernstige rookontwikkeling, de blusactiviteiten en de onbruikbaarheid van de afdeling als gevolg van de brandstichting is voldoende aannemelijk dat het in het belang van de veiligheid en gezondheid van de groep noodzakelijk was klager en zijn groepsgenoten op een andere groep in te sluiten omdat verblijf op de eigen groep feitelijk  onmogelijk was. De omstandigheid dat naar klagers mening het protocol daarin niet voorziet, maakt dit niet anders. De Bjj is van hogere orde dan het protocol en de directeur beslist krachtens artikel 17 Bjj waar jeugdigen worden geplaatst, ook in het kader van artikel 24 Bjj in een noodgeval als brandstichting met ernstige rookontwikkeling. De beslissing krachtens artikel 17 Bjj is niet aan de directeur voorbehouden als bedoeld in artikel 4 Bjj en kan namens hem door personeelsleden worden genomen. 

Deze beslissingen zijn derhalve niet in strijd met de wet genomen en kunnen evenmin onredelijk of onbillijk worden genoemd.

b. Klager kan binnen het beperkte beklagrecht op grond van artikel 65, eerste lid onder m Bjj in zijn klacht over de interne overplaatsing naar een andere groep dan zijn andere groepsgenoten worden ontvangen, nu hij stelt dat deze overplaatsing een beperking inhoudt van zijn recht op persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8, eerste lid,  EVRM. Voor zover al kan worden aangenomen dat de interne overplaatsing een beperking van genoemd recht vormt, is naar het oordeel van de beroepscommissie in ieder geval sprake van een gerechtvaardigde beperking als bedoeld in artikel 8, tweede lid, EVRM, te weten bij wet  voorzien en noodzakelijk in het belang van de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Zoals onder a. is overwogen kan krachtens artikel 17 Bjj door of namens de directeur worden beslist waar jeugdigen in de inrichting worden geplaatst. De beslissing om de vier verdachten, onder wie klager, elk op een andere groep te plaatsen kan worden geacht te zijn genomen krachtens artikel 17 Bjj in het belang van het onderzoek van de politie naar de dader van de brandstichting. Door de interne overplaatsingen van de vier verdachten, onder wie klager, kon worden voorkomen dat de vier verdachten met elkaar in contact konden komen en hun verklaringen richting de politie op elkaar konden afstemmen en zo het politieonderzoek zouden kunnen frustreren. De interne overplaatsing van klager is derhalve niet in strijd met de wet of verdrag en kan evenmin onredelijk of onbillijk worden genoemd. De interne overplaatsing heeft niet onnodig lang geduurd, nu deze is opgeheven nadat bekend was geworden dat de politie klager niet als verdachte aanmerkte en dat de aangifte tegen klager daarom had geseponeerd.

c. In de schriftelijke mededeling van de beslissing van 16 januari 2017 tot intrekking van het verlof staat duidelijk vermeld dat klager één van de verdachten van de brandstichting van 15 januari 2017 is, dat klager door de politie verhoord zal worden en dat hij hangende het politieonderzoek niet met verlof mag. De beroepscommissie is met de beklagcommissie van oordeel dat de grondslag voor de intrekking van het verlof voldoende duidelijk en begrijpelijk is omschreven. De directeur kon deze beslissing krachtens artikel 30 Bjj in redelijkheid nemen vanwege de verdenking van klagers betrokkenheid bij de brandstichting op dat moment, gegeven het feit dat klager ten tijde van de brandstichting op de groep was en tijdens het horen op 16 januari 2017 heeft meegedeeld dat de aangetroffen, verstopte blauwe aansteker van hem was. Dat twee weken later uit politieonderzoek naar voren kwam dat klager niet als verdachte werd aangemerkt en de aangifte tegen hem was geseponeerd, maakt niet dat het verlof op 16 januari 2017 in verband met de verdenking en het politieonderzoek daarnaar niet mocht worden ingetrokken.

d. Vast staat dat klager zich op 7 februari 2017 tijdens begeleid verlof aan het toezicht heeft onttrokken. De beslissing het verlof op die grond in te trekken kan niet onredelijk of onbillijk worden genoemd. In dit verband is van belang dat de directeur op grond van artikel 31 Bjj slechts verlof kan verlenen als eventuele risico’s, zoals het risico op onttrekking aan het verblijf in de inrichting en twijfel aan het nakomen van afspraken en verlofvoorwaarden, aanvaardbaar worden geacht. In dat kader is het niet onredelijk dat de directeur de reden van de onttrekking alsmede de eventuele risico’s bij het opnieuw verlenen van verlof heeft willen onderzoeken. Een duur van vier weken acht de beroepscommissie in dat verband niet onredelijk. 

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, wat betreft a. met aanvulling en wat betreft b. met wijziging van de gronden.

 

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, prof. dr. F. Boer en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op

12 oktober 2017.

 

 

                                    

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven