Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1913/GM, 18 december 2002, beroep
Uitspraakdatum:18-12-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1913/GM

betreft: [klager] datum: 18 december 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 12 september 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.J. van Hal, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen medisch handelen door of namens de tandarts verbonden aan het huis van bewaring te Zwolle,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 9 september 2002 van de bemiddeling door de tandheelkundig adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 oktober 2002, gehouden in de p.i. Vught te Vught, is klaagster gehoord. Haar huidige raadsman mr. M. Hermanus heeft bericht van verhindering gezonden. De voormelde tandarts heefttelefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek d.d. 13 augustus 2002 om bemiddeling aan de tandheelkundig adviseur, betreft de wijze waarop de tandarts klaagsters ernstige aandoening aan het tandvlees heeft behandeld.

2. De standpunten van klager en de tandarts
Door en namens klaagster is het volgende aangevoerd.
Klaagster is gedetineerd in verband met een uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten van Amerika. Op haar beroep in cassatie tegen de toewijzing van dit verzoek door de rechtbank is nog niet beslist. Een verzoek tot schorsing vande detentie is afgewezen. Haar detentie zal naar verwachting nog enige maanden duren.
Klaagster heeft een ernstige aandoening aan het tandvlees. Vóór haar detentie was zij onder behandeling van de afdeling parodontologie van het academisch centrum tandheelkunde te Amsterdam (Acta). Acta heeft de diagnose snelleprogressieve parodontitis gesteld. Een gedeelte van haar tandvlees en gebit is door het Acta behandeld. Op die plaats heeft klaagster geen klachten meer. De gebitselementen van dit gedeelte zitten goed vast. Klaagster heeft bij deActa vier behandelingen ondergaan en er zouden er nog tien volgen.
Wegens haar detentie en het afwijzen door de rechter van een verzoek tot schorsing daarvan heeft klaagster de behandeling door Acta gedurende al ruim acht maanden niet kunnen vervolgen. In die tijd is de conditie van haar gebit ergachteruit gegaan.
Klaagster heeft last van alles wat zij eet of drinkt. Bij het poetsen gaat haar tandvlees bloeden. Zij heeft veel pijn en enige tanden en kiezen beginnen los te zitten.
De tandarts van de inrichting beperkt zich tot het schoonmaken van het gebit. Deze behandeling voldoet niet omdat die niet is gericht op het wegnemen van de oorzaken van de problemen met het tandvlees. De inrichtingstandarts heeftwel het tandsteen verwijderd maar kan het tandvlees niet behandelen, omdat dat - naar hij klaagster gezegd heeft - zijn vakterrein niet is. Klaagster verwijt de tandarts niet dat die haar niet verder kan behandelen op de door haargewenste wijze. Zij heeft dringend specialistische parodontologische behandeling nodig, om te voorkomen dat zij haar tanden en kiezen verliest. De inrichtingstandarts heeft machtiging aangevraagd voor deze bijzondere verrichting.Deze behandeling is echter niet toegewezen.
De tandheelkundig adviseur heeft zijn beslissing tot afwijzing van de machtiging aan klaagster toegelicht en heeft daarbij aangegeven dat er verschillende behandelwijzen bestaan. Het ministerie van Justitie staat echter slechts eenbehandeling toe waarbij tanden en kiezen die acute problemen geven worden verwijderd, de patiënt wordt geïnstrueerd op het gebied van de zelfzorg en - indien nodig - een uitneembare partiële plaatprothese wordt verstrekt tervervanging van de verwijderde gebitselementen. De door klaagster gewenste aanpak die is gericht op het behoud van zo veel mogelijk tanden en kiezen wordt door de tandheelkundig adviseur als zeer intensief beschouwd en om deze redenkan daarvoor geen machtiging worden verleend.
Klaagster is zevenentwintig jaar oud en vindt het verschrikkelijk om haar tanden en kiezen te verliezen. Zij ziet niet in waarom zij zou overgaan tot het accepteren van een prothese, als dit niet nodig is.

De tandarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de tandheelkundig adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Hij heeft intensieve parodontologische behandeling geïndiceerd geacht en heeft machtiging aangevraagd voor deze bijzondere verrichting bij het Bureau Tandheelkunde van het ministerie van Justitie. Dit verzoek tot machtiging is doorde tandheelkundig adviseur afgewezen.

3. De beoordeling
Aan de beroepscommissie is gebleken dat klaagster lijdt aan (waarschijnlijk juvenile) parodontitis. Klaagster heeft door haar detentie de parodontologische behandeling die zij daarvóór onderging niet kunnen vervolgen. Haarvoortschrijdende problematiek is tijdens haar detentie door de tandarts behandeld middels schoonmaken van de gebitselementen.
Op grond van de instructie behorende bij en deel uitmakende van de overeenkomst tot het verrichten van tandheelkundige diensten tussen de Staat der Nederlanden en de tandarts kan de tandarts geen bijzondere verrichtingen (doen)uitvoeren, tenzij daarvoor machtiging is verleend door de tandheelkundig adviseur van het Ministerie van Justitie. Uit de stukken blijkt dat de tandarts parodontologische behandeling geïndiceerd heeft geacht en voor deze bijzondereverrichting een machtiging heeft aangevraagd bij het Bureau Tandheelkunde van het ministerie van Justitie. Deze machtiging is niet verleend.
De tandarts heeft gelet op het vorenstaande die handelingen verricht welke binnen zijn behandelmogelijkheden lagen. Over de kwaliteit van die handelingen heeft klaagster geen klachten. Van de wel toegestane behandelmogelijkheid-extractie en het aanbrengen van een partiële prothese- wil klaagster om begrijpelijke redenen geen gebruik maken.
Het handelen van de tandarts kan gelet op het vorenstaande niet in strijd worden geacht met de zorg welke de tandarts ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten. Van strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm is geensprake. Het beroep zal derhalve, voorzover tegen de tandarts gericht, ongegrond worden verklaard.

Voorzover de klacht moet worden begrepen als gericht tegen het weigeren door de tandheelkundige adviseur van de betreffende machtiging voor de geïndiceerde parodontologische behandeling zal klaagster niet-ontvankelijk wordenverklaard in haar beroep, nu de Pm niet voorziet in een klachtenregeling ten aanzien van beslissingen van de tandheelkundig adviseur.

De beroepscommissie constateert overigens dat klaagster bij gebreke van de genoemde machtiging tijdens haar detentie is verstoken van adequate tandheelkundige hulp, terwijl parodontologische behandeling op korte termijn mede geletop klaagsters jeugdige leeftijd dringend noodzakelijk lijkt, voorzover de beroepscommissie dit kan overzien. Het lijkt in ieder geval wenselijk klaagster in de gelegenheid te stellen de behandelingen door Acta te laten hervattenc.q. voort te zetten.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep, voorzover tegen de inrichtingstandarts gericht, ongegrond.
Zij verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het beroep, voorzover dit is gericht tegen het niet verlenen door de tandheelkundig adviseur van de bedoelde machtiging.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en P. Hanedoes, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 18 december 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven