Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1574/GB, 19 augustus 2016, beroep
Uitspraakdatum:19-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/1574/GB

Betreft: [klager] datum: 19 augustus 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.C. Schouten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 april 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) en aansluitende deelname aan een penitentiair programma (p.p.) in het kader van een gestapeld traject afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 16 maart 2012 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is first-offender en komt sinds 16 januari 2016 in aanmerking voor plaatsing in een z.b.b.i. in het kader van een gestapeld traject. Hij voldoet aan de vereisten voor plaatsing aldaar op grond van artikel 2, derde lid, van de Regeling selectie,
plaatsing en overplaatsing (de Regeling). Klager laat tijdens de detentie onbesproken gedrag zien. Daarnaast neemt klager zijn medicijnen trouw en heeft dientengevolge sinds 2012 geen insulten meer gehad. Klager heeft zich tijdens zijn detentie ingezet
om zijn zelfredzaamheid en re-integratie in de samenleving te bevorderen. Zo heeft hij in januari 2016 een gecertificeerde basisopleiding Nederlands behaald. Daarnaast heeft hij op elk onderdeel binnen de p.i. Dordrecht ‘groen licht’ gekregen, hetgeen
dient te leiden tot promotie.

Voorts volgt uit het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) van 18 november 2015 dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Het OM baseert zijn inschatting op het feit dat klager op geen enkele wijze heeft aangetoond dat hij veranderd
is, berouw heeft of inzicht heeft in zijn daden. Voornoemde stelling van het OM is onbegrijpelijk, daar klager in tranen uitbarst als er over het misdrijf wordt gesproken.

Op grond van artikel 2 van de Pbw is de maatschappelijke re-integratie en nazorg van gedetineerden een centrale opdracht voor het gevangeniswezen en de gemeenten bij het tenuitvoerleggen van de vrijheidsbeneming. Door middel van toenemende vrijheid en
verantwoordelijkheid moet toegewerkt worden naar het moment van de invrijheidstelling. De re-integratie van klager moet zich richten op vijf basisvoorwaarden die zijn vastgelegd in het Convenant Re-integratie van (ex)-gedetineerden (het Convenant),
waaronder het hebben van een verlofadres. De reclassering stelt in het advies van 29 januari 2016 twijfels te hebben over de draagkracht van de heer H., woonachtig op het door klager opgegeven verlofadres. De heer H. beschikt echter over inkomen uit
arbeid en heeft geen schulden ten aanzien van huur of energie. Daarnaast is geen sprake van middelengebruik of gokgedrag. Voorts is, in tegenstelling tot wat de reclassering stelt, geen sprake van ernstige psychiatrische problematiek. Dat de heer H.
ruim een jaar geleden een depressie heeft gehad kan niet aan klager worden tegengeworpen. Bovendien is de heer H. volledig hersteld.

De reclassering adviseert de zorg vanuit een instelling te waarborgen, maar verheldert dit niet. Uit het Convenant volgt dat het gevangeniswezen en de gemeenten moeten streven naar continuïteit van zorg voor, tijdens en na detentie. Hiervoor werken zij
samen met ketenpartners en maatschappelijke organisaties. Een dergelijk zorgtraject kan dus ook plaatsvinden tijdens klagers plaatsing in een z.b.b.i. Klager heeft tevens aangegeven te willen meewerken aan de op te leggen bijzondere voorwaarden ten
tijde van het gestapeld traject.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager is first-offender en gedraagt zich goed tijdens detentie. Hij kent echter veel praktische problemen, die hij bagatelliseert dan wel niet inziet. Daarnaast was hij in het verleden niet altijd trouw met het innemen van zijn medicatie. Hij heeft
sinds 2012 geen insulten meer gehad, maar heeft dit waarschijnlijk te danken aan de begeleiding tijdens zijn detentie. Het voorgaande in combinatie met klagers beperkt cognitief functioneren maakt begeleiding noodzakelijk.

Uit het onderzoek vanuit het PBC blijkt dat klager een gesloten en beperkte man is, die extreem agressief kan zijn en bekend is met epilepsie. Het PBC kon geen uitspraak doen over het recidiverisico noch komen tot een behandeladvies. Tevens kon geen
uitsluitsel worden gegeven over de oorzaak en toerekeningsvatbaarheid. De reclassering adviseert derhalve toezicht op medicatie- en middelengebruik vanuit een instelling, teneinde eventuele risico’s zo klein mogelijk te maken. Hierbij dient rekening te
worden gehouden met klagers verstandelijke beperking en culturele achtergrond. Verder heeft de reclassering twijfels of de heer H., wonend op het verlofadres, draagkrachtig en voldoende stabiel is, mede gezien het feit dat hij een jaar geleden
depressief is geweest en klager amper kent.

Voorts heeft het OM in het advies van 18 november 2015 aangegeven dat klager op geen enkele wijze heeft aangetoond veranderd te zijn, berouw en inzicht te hebben of verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden. Door het gebrek aan informatie schat het
OM het recidiverisico hoog in. Het OM acht het tegenover nabestaanden niet uit te leggen dat klager zulke verregaande vrijheden zou kunnen genieten, terwijl hij pas een klein deel van zijn straf heeft uitgezeten. Bovendien komt klager niet in
aanmerking voor een gestapeld traject op grond van artikel 2, derde lid, van de Regeling, omdat er geen p.p. is waar goedkeuring aan kan worden gegeven. Het is ook zeker niet zo dat terugkeer in de maatschappij geregeld moet worden via een gestapeld
traject. In klagers situatie wordt een klinische plaatsing geïndiceerd, waarbij vrijheden geleidelijk zullen toenemen en waar hij goed begeleid kan worden.

3.3. Ten aanzien van klagers verzoek zijn diverse adviezen uitgebracht
De reclassering heeft in het advies van 29 januari 2016 negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek. Hierbij is in aanmerking genomen dat het verlofadres niet aan de voorwaarden voldoet. De reclassering adviseert een zorgtraject te onderzoeken
en in te zetten.

De directeur van de p.i. Dordrecht heeft in het selectieadvies van 21 april 2016 negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek. Hierbij is in aanmerking genomen dat klager veel praktische, sociale en psychische problemen heeft. Dit vraagt om een
intensieve begeleiding die in een gestapeld traject niet kan worden geboden. De directeur adviseert een klinisch traject waarbij begeleiding op voornoemde probleemgebieden centraal staat.

Het OM adviseert op 18 november 2015 negatief ten aanzien van klagers verzoek. Hierbij is klagers forse strafrestant, de aard en ernst van het delict en het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres in aanmerking genomen. Daarnaast ontbreekt het
klager
aan inzicht, is hij weinig veranderd en neemt hij geen verantwoordelijkheid.

De politie geeft aan geen bezwaren te hebben tegen het verlofadres van klager.

4. De beoordeling
4.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling, kunnen in zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van
tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben
doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd
(wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617). In artikel 2, derde lid, van de Regeling wordt bepaald dat tevens voor plaatsing in een z.b.b.i. in aanmerking kunnen komen gedetineerden ten aanzien van wie een door de
selectiefunctionaris akkoord bevonden voorstel voor deelname aan een p.p. aanwezig is. Het verblijf in de z.b.b.i. direct voorafgaande aan de plaatsing in het p.p. duurt maximaal zes maanden.

4.2. Uit de stukken volgt dat klagers v.i.-datum is vastgesteld op 14 juli 2017. Nu klagers beschikt over een strafrestant van langer dan zes maanden voldoet hij niet aan de voorwaarden voor plaatsing in een z.b.b.i. op grond van artikel 2, eerste
lid, van de Regeling. Nu tevens geen sprake is van een goedgekeurd voorstel voor deelname aan een p.p. voldoet klager ook niet aan de voorwaarden voor plaatsing in een z.b.b.i. op grond van artikel 2, derde lid, van de Regeling. Daarnaast hebben zowel
het OM, als de reclassering en de directeur van de p.i. Dordrecht negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek en bestaan er twijfels over de aanvaardbaarheid van het verlofadres. Verder heeft klager veel praktische, sociale en psychische
problemen en kan het recidiverisico en het risico op onttrekken aan voorwaarden niet worden ingeschat. Bovendien is niet gebleken dat klager reeds met goed gevolg verlof heeft genoten (enkel een incidenteel verlof op 17 april 2014). Gelet op het
voorgaande kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 19 augustus 2016

secretaris voorzitter

Naar boven