Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3939/SGA, 2 december 2016, schorsing
Uitspraakdatum:02-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer : 16/3939/SGA

Betreft    : [klager]                                                                                 datum: 2 december 2016

 

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. A.P. Visser, namens

 

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Almere.

 

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 28 november 2016, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor  de duur van tien dagen, ingaande op 28 november 2016 om 08.00 uur en eindigende op 8 december 2016 om 08.00 uur, wegens een positieve score bij een urinecontrole op het gebruik van cocaïne. Bij de oplegging van deze straf heeft de directeur tevens bepaald dat de op 23 november 2016 geheel voorwaardelijk (met een proeftijd van drie maanden, welke is ingegaan op 22 november 2016 en drie maanden later zal eindigen) aan verzoeker opgelegde disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, ten uitvoer dient te worden gelegd.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 30 november 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 1 december 2016.

 

  1. De beoordeling
    De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
    Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen, waaronder een verslag van 28 november 2016, komt naar voren dat er op 21 november 2016 een urinecontrole heeft plaatsgehad en dat verzoeker daarbij positief heeft gescoord op het gebruik van cocaïne. Namens verzoeker is onder meer aangevoerd dat deze urinecontrole is afgenomen in strijd met artikel 3 van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen omdat verzoeker niet zelf de stickers op de buisjes heeft geplakt maar personeel. De directeur heeft hiertoe een door een medewerker opgestelde verklaring overgelegd, waarin deze aangeeft dat het bij het personeel gebruikelijk is om bewoners de keuze te laten om zelf te stickeren of dit door medewerkers te laten doen. Wat hier ook van zij, uit die verklaring, die door de directeur niet wordt weersproken, komt naar voren dat bij de afname van de urine van verzoeker niet de in artikel 3 van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen dwingend voorgeschreven procedure is gevolgd. Gelet daarop had de directeur, nu de urinecontrole is uitgevoerd in strijd met de regeling, geen disciplinaire straf op mogen leggen. Het verzoek komt derhalve voor toewijzing in aanmerking.
     
  2. De uitspraak
    De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

     

Aldus gedaan door mr. J.W. Rijkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 2 december 2016.

 

                      

 

 

 

secretaris                                          voorzitter

 

Naar boven