Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4436/GA, 5 augustus 2016, beroep
Uitspraakdatum:05-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/4436/GA
betreft: [klager] datum: 5 augustus 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 december 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 juni 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde locatie, gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing om klager niet te promoveren.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven en voor zover in het kader van deze klacht van belang – toegelicht.
Het beklag is gericht tegen de tijd dat klager in het basisprogramma moest verblijven. Het MDO heeft aangegeven dat klager agressief zou zijn en zich agressief zou opstellen naar het personeel. Daarbij worden verder geen feitelijkheden vermeld. Klager
verbleef ten tijde van het indienen van het beroepschrift al zeventien weken in het basisprogramma.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat hij te lang in het basisprogramma zou hebben gezeten. Volgens de geldende regelgeving moet iedere gedetineerde steeds na zes weken besproken worden. Dat is ook bij hem gebeurd. Hij is echter na die zes weken niet gepromoveerd
omdat hij onvoldoende goed gedrag heeft vertoond. Volgens de directeur hoeft, indien niet wordt besloten tot promotie of degradatie, geen beslissing aan de gedetineerde te worden uitgereikt. Klager is beoordeeld naar aanleiding van de aandachtspunten
die vermeld staan in zijn detentie- en re-integratieplan. Klager scoorde geen groen op het aandachtspunt onderwijs omdat hij daar geen deel aan wenst te nemen. Na ieder multidisciplinair overleg (MDO) wordt de daarvan opgemaakte rapportage door de
mentor van klager en door klager besproken. Er is door het MDO het advies gegeven klager niet te promoveren. Dat is door de mentor met behulp van een tolk met klager besproken.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 1d, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) heeft een gedetineerde aanspraak op promotie indien hij op alle onderdelen van goed gedrag – ‘groen gedrag’ – positief scoort
gedurende een periode van zes weken. De directeur beoordeelt de onderdelen van goed gedrag op basis van bijlage 1 van de Regeling, het zogeheten toetsingskader “stimuleren en ontmoedigen”.

Uit de nota van toelichting (hierna: de nota) bij de Regeling in verband met de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 20 februari 2014, nr. 4617) komt naar voren dat promoveren afhankelijk is van de (mate van)
verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn re-integratie. De beroepscommissie leidt hieruit af dat niet elk ‘oranje gedrag’ dan wel ‘rood gedrag’ per definitie leidt tot niet promoveren, aangezien niet elk ‘oranje gedrag’ of ‘rood gedrag’
tevens hoeft in te houden dat een gedetineerde onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn
re-integratie. Voorts is in de nota en in de Handleiding Toetsingskader promoveren en degraderen van 20 december 2013 onder meer in paragraaf 2.3 “de promotienorm” bepaald dat bij promoveren wordt gekeken naar het structurele gedrag. Een gedetineerde
dient niet op een incidentele gedraging te worden beoordeeld. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur voorafgaande aan een beslissing over niet promoveren een belangenafweging dient te maken tussen het aan de beslissing ten
grondslag gelegde negatieve gedrag van klager enerzijds en diens structurele gedrag, waaronder ook zijn positieve gedrag, anderzijds. De afwegingen die hij maakt om tot zijn beoordeling te komen, dienen gemotiveerd en schriftelijk kenbaar gemaakt te
worden, enerzijds opdat klager inzichtelijk wordt geïnformeerd over zijn gedragingen die uiteindelijk hebben geresulteerd in het niet promoveren, anderzijds opdat deze in beklag en beroep kunnen worden getoetst.
Het behoeft overigens geen betoog dat de beslissing tot promoveren, anders dan de beslissing tot niet promoveren beperkt kan blijven tot de mededeling aan klager dat hij voor promotie in aanmerking komt. Van beklag en beroep zal in dat geval geen
sprake
zijn

De directeur heeft beslist om klager, die gedragsmatig correcties nodig had en vaak agressief reageert naar het personeel, niet in aanmerking te laten komen voor plaatsing in het plusprogramma. Aan zijn beslissing ligt mede ten grondslag het advies dat
hij van het MDO met betrekking tot promoveren heeft ontvangen. Dat advies was negatief. Van vorenbedoelde belangenafweging door de directeur is evenwel niet gebleken.

Evenmin is gebleken van een belangenafweging in een schriftelijk besluit tot niet promoveren, nu dit besluit door de directeur niet is overgelegd. De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat niet is gebleken van een belangenafweging bij de
beslissing om klager niet te promoveren. De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Nu uiterlijk zes weken na degradatie wordt bezien of een gedetineerde weer
kan
promoveren en nu tegen het niet promoveren beklag kan worden ingesteld, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 30,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J. Plaisier MSc en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 5 augustus 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven