nummer: 16/2100/GV
betreft: [...] datum: 4 augustus 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D. Uygul, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 10 juni 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Er bevindt zich een medische verklaring in het dossier. Nu niet kan worden volstaan met een vorm van verlof, is strafonderbreking op zijn plaats. Klager wil tijdelijk voor zijn zoon zorgen en adequate
vervolgzorg regelen. Voorts wenst klager met zijn zieke moeder tijd door te brengen. De einddatum van klagers detentie valt vermoedelijk eerder, namelijk medio mei 2017. Klagers gedrag in de inrichting is positief en hij komt afspraken na. Het risico
op
maatschappelijke onrust is niet onderbouwd. Het Openbaar Ministerie en de verlofcommissie erkennen de wenselijkheid van strafonderbreking. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4 onder l. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting
(hierna:
de Regeling) is van toepassing op verlofaanvragen en kan niet in de weg staan aan strafonderbreking. Strafonderbreking is een opschorting van de straf en niet een vorm van verlof.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft weliswaar een vertaalde medische verklaring aangeleverd, maar hij heeft nagelaten een toestemmingsverklaring aan te leveren. Hierdoor heeft de medisch adviseur
geen
onderzoek kunnen verrichten en kon niet worden vastgesteld of sprake is van levensgevaar of ernstige psychische nood. Voorts heeft klager niet duidelijk gemaakt wat zijn bijdrage aan deze situatie kan zijn. Er is sprake van een risico van onttrekking
en
maatschappelijke onrust. Klager zal na zijn detentie worden uitgezet naar Polen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De verlofcommissie van de penitentiaire inrichting Leeuwarden heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat voor strafonderbreking geen noodzaak is aangetoond en klager na zijn detentie zal worden uitgezet (artikel 4 onder l. van
de Regeling).
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie is niet om advies gevraagd, omdat het verlofadres zich in Polen bevindt.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek, wegens doodslag en afpersing.
De einddatum van zijn detentie is thans bepaald op 7 november 2022.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking in Polen om tijdelijk voor zijn zoon te zorgen en tijd met zijn zieke moeder door te brengen.
Ingevolge artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm
van
verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor onder meer de verzorging van een ernstig zieke ouder of een ernstig ziek kind.
De beroepscommissie stelt voorop dat strafonderbreking valt onder de noemer verlof en dat de algemene weigeringsgronden voor verlof, zoals vermeld in artikel 4 van de Regeling, onverkort van toepassing zijn. Door strafonderbreking wordt de detentie
niet
beëindigd, maar onderbroken. Na afloop van de strafonderbreking wordt de detentie verder voortgezet.
Ten aanzien van klagers zoon overweegt de beroepscommissie dat, hoewel uit de stukken blijkt dat sprake is van problemen omtrent klagers zoon, niet is gebleken van een zodanig bijzondere omstandigheid dat strafonderbreking noodzakelijk is.
Ten aanzien van klagers moeder overweegt de beroepscommissie dat – nog daargelaten dat bij gebreke van de medische toestemmingsverklaring het Bureau Individuele Medische Advisering (BIMA) geen oordeel kan geven over de gezondheidstoestand van klagers
moeder – niet is gebleken dat klagers aanwezigheid noodzakelijk is om zijn moeder te verzorgen en niet volstaan kan worden met hulp van derden.
Gelet op het vorenstaande en nu klager ongewenst is verklaard en na zijn detentie zal worden uitgezet, zodat sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4, onder l. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, kan de beslissing van
de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder l. van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden
verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
P. de Vries, secretaris, op 4 augustus 2016.
secretaris voorzitter