Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2457/GM, 20 oktober 2017, beroep
Uitspraakdatum:20-10-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          17/2457/GM

betreft: [klager]                        datum: 20 oktober 2017

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Esserheem te Veenhuizen,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 29 mei 2017 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 september 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Zwiers,  gehoord.

De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Esserheem is niet ter zitting verschenen.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 16 februari 2017, betreft het verlenen van inadequate zorg ten aanzien van klagers beenklachten.

 

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Klager heeft het volgende aangevoerd.

Klagers knieprobleem is ontstaan doordat hem op enig moment tijdens detentie een beenklem is aangelegd. Daarbij voelde klager dat er iets verkeerd ging. Aan die blessure is vervolgens onvoldoende zorg besteed. Klager heeft hier ook een specialist voor bezocht. Klagers beenletsel is ontstaan in de p.i. Nieuwegein. De daar werkzame arts daar heeft toen een eerste advies gegeven. Eerst zou de zwelling moeten afnemen waarna het been door rust zou moeten herstellen. Klager voelde vervolgens dat het niet goed ging en dat er sprake was van uitval van de bewegingsmogelijkheden. Klager werd zeer kort na dit voorval overgeplaatst naar de p.i. Almere. Daar vond men het niet echt nodig dat een specialist naar klagers knie zou kijken. De pijn zit bij het kniegewricht terwijl ook de spieren van het bovenbeen uitvalverschijnselen vertonen. Na veel moeite heeft de inrichtingsarts klager verwezen naar het ziekenhuis. Daar is een MRI-scan van klagers linkerknie gemaakt. In de inrichting werd hij vervolgens behandeld door de fysiotherapeut. Die adviseerde klager om een orthopeed te raadplegen. Klager werd echter in de tussentijd vanuit Almere via Nieuwegein overgeplaatst naar de locatie Esserheem. Daar is een afspraak gemaakt met de orthopeed. In het ziekenhuis is toen een röntgenfoto gemaakt terwijl er een MRI-scan had moeten worden gemaakt. Bij terugkomst in de inrichting bleek dat de medische dienst een fout had gemaakt en zou een nieuwe afspraak voor hem worden gemaakt. Na enige tijd heeft hij te horen gekregen dat een tweede MRI-scan zou worden gemaakt. Omdat dit uiteindelijk bij dezelfde orthopeed zou gebeuren die klager eerder had gezien, heeft klager dat niet geaccepteerd. Uiteindelijk is in een ander ziekenhuis alsnog een tweede MRI-scan gemaakt. De uitslag daarvan is telefonisch met klager besproken. Klager heeft toen gevraagd om ook een scan van zijn andere knie, zodat hij beide knieën kon vergelijken. Dat werd niet toegestaan. Klager heeft van de MRI-scan wel een CD ontvangen maar die kon in de inrichting niet worden uitgelezen. Hij is inmiddels al meer dan een jaar bezig met zijn behandeling. De wijze waarop hij door de specialisten tijdens detentie wordt benaderd is niet goed. Klachten worden niet serieus genomen. In het ziekenhuis in Assen werd hij ook niet echt prettig behandeld. Klager heeft daarom geen vertrouwen meer in de behandelende artsen; hij wil overigens nog steeds wel zien wat er echt met zijn been aan de hand is. Naast de eerdere klachten treedt nu ook artrose op. Klager begrijpt dat zijn taalgebruik in het beroepschrift een verkeerde indruk kan geven. Hij heeft het echter helemaal gehad met die artsen.

Klagers raadsman heeft nog het volgende naar voren gebracht.

Er is niet adequaat met klagers letsel omgesprongen. Klager had in de gelegenheid moeten worden gesteld om de uitslagen van het onderzoek met de behandelend orthopeed te  bespreken. Het heeft in klagers geval veel te lang geduurd voordat een goede diagnose kon worden gesteld en  een aanzet kon worden gegeven met zijn behandeling. Er is dus onvoldoende voortvarend gewerkt bij de aanpak van zijn letsel.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. Klager is verwezen naar de orthopeed, die zowel bij lichamelijk als MRI-onderzoek geen ernstig letsel aan klagers knie heeft vastgesteld. Daarnaast heeft klager meermalen medicatie geweigerd en is hij ook niet alle afspraken met de fysiotherapeut nagekomen.

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat klager door een orthopedisch specialist is gezien en dat van zijn knie röntgenopnamen en een MRI-scan zijn gemaakt. Uit het medisch dossier van klager komt naar voren dat deze specialist geen noodzaak voor (operatief) ingrijpen aanwezig heeft geacht. Uit het medisch dossier komt verder naar voren dat het behandelbeleid in de inrichting vanaf het begin  afwachtend is geweest, hetgeen strookt met het inzicht van de specialist. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als onzorgvuldig medisch handelen en dus ook niet als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en dr.ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 oktober 2017.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven