Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2107/GV, 1 augustus 2016, beroep
Uitspraakdatum:01-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2107/GV

betreft: [...] datum: 1 augustus 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 juni 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Voor verlening van strafonderbreking is niet vereist dat klagers moeder terminaal ziek is, maar ‘slechts’ dat zij ernstig ziek is. In artikel 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting
(hierna: de Regeling) is bepaald dat artikel 22, lid 1 en 2 van de Regeling van overeenkomstige toepassing is. Op grond van dit artikel geniet klager al driemaandelijks incidenteel verlof om zijn ernstig zieke moeder te kunnen bezoeken, zodat niet valt
in te zien waarom strafonderbreking niet verleend zou kunnen worden. Klager is een modelgedetineerde en dit is ten onrechte niet door de Staatssecretaris meegewogen bij de bestreden beslissing.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd en het Bureau Individuele Medische Advisering (BIMA) heeft aangegeven dat strafonderbreking niet op medische gronden
geïndiceerd is. Strafonderbreking wordt alleen verleend indien niet met een andere vorm van verlof kan worden volstaan en, zoals klager zelf al aangeeft, is in de huidige situatie het verlenen van incidenteel verlof mogelijk. Klagers goede gedrag in de
inrichting doet hier niet aan af.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het BIMA heeft aangegeven strafonderbreking niet op medische gronden geïndiceerd te achten, nu klagers moeder de zorg die zij nodig heeft in het zorgcentrum ontvangt en geen sprake is van terminaal lijden.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft, op grond van het advies van het BIMA en nu kan worden volstaan met incidenteel verlof, negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn heeft, onder verwijzing naar het advies van het BIMA, negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van dertien jaar en zes maanden met aftrek, wegens moord. Mogelijk dient hij aansluitend nog een gevangenisstraf, een vervangende hechtenis en een subsidiaire hechtenis van in totaal 61 dagen te ondergaan. De
einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 22 mei 2019.

Op grond van artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan
strafonderbreking worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke ouder. De artikelen 21 en 22 van de Regeling zijn van overeenkomstige toepassing. In artikel 21, eerste lid van de Regeling is bepaald dat incidenteel verlof kan worden verleend
voor gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer waarbij de aanwezigheid van de gedetineerde noodzakelijk is.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking om zijn ernstig zieke moeder bij te staan. Klager gaat al elke drie maanden met incidenteel verlof om zijn moeder te bezoeken. Hoewel aannemelijk is dat klagers moeder ernstig ziek is, blijkt uit het advies
van
het BIMA dat zij de nodige zorg ontvangt in het zorgcentrum waar zij verblijft en dat zij niet terminaal ziek is.

Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat niet is gebleken dat het op dit moment uit medisch of sociaal oogpunt noodzakelijk is om klager, naast driemaandelijks incidenteel verlof, ook strafonderbreking te verlenen. De
beroepscommissie is derhalve van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris tot afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het
beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
P. de Vries, secretaris, op 1 augustus 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven