Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1440/GM, 17 oktober 2017, beroep
Uitspraakdatum:17-10-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/1440/GM

betreft: [klager]                        datum: 17 oktober 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 20 april 2017 van bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

 

Klager en de inrichtingsarts van de p.i. Vught zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 29 augustus 2017, gehouden in de p.i. Vught, te worden gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Vught heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 16 februari 2017, betreft het te laat doorverwijzen en te lang moeten wachten voordat klager werd behandeld voor een plekje op zijn oor.

 

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. In april 2016 is klager bij de huisarts geweest in verband met een klein plekje op zijn linkeroor. Er is gesproken over het weghalen van het plekje omdat het kanker zou kunnen zijn. De behandeling is toen gestart met het bevriezen van het plekje. Pas tien maanden later is klager behandeld en is het plekje verwijderd, waarbij een half oor is weggesneden.

 

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager is op 24 mei 2016 gezien door de huisarts in verband met een bultje op klagers linker oorschelp. Dit is behandeld met vloeibare stikstof. Op 7 september 2016 is geconstateerd dat behandelresultaat uitbleef en is klager verwezen naar de plastisch chirurg. De Medisch Adviseur heeft hiervoor geen toestemming verleend, waarna klager op 17 oktober 2016 is verwezen naar de dermatoloog, die vanwege de diagnose basaalcelcarcinoom klager weer heeft verwezen naar de plastisch chirurg. De plastisch chirurg heeft klager op 8 februari 2017 behandeld middels een wigexcisie van zijn oorschelp. De opgelopen vertraging is niet te wijten aan het handelen van de medische dienst, maar aan de beperkingen die door DJI worden gesteld aan plastisch chirurgische ingrepen en de wachttijden in het ziekenhuis voor dergelijke ingrepen.

 

3.         De beoordeling

Uit het overgelegde medisch dossier komt naar voren dat klager zich op 24 mei 2016 heeft gemeld op het spreekuur van de huisarts in verband met een plekje op zijn oorschelp (harde eeltlaag, keratose). Het medisch dossier meldt een behandeling met N2 en indien dat geen baat heeft: verwijzen. Daarna wordt klager door de verpleegkundige meermalen (24 juni en 26 augustus 2016) behandeld met een wrattentinctuur. Op 2 september 2016 wordt klager verwezen naar het spreekuur van de huisarts, die klager verwijst naar de plastisch chirurg. Nadat en omdat de medisch adviseur geen toestemming heeft verleend voor  verwijzing naar de plastisch chirurg, wordt klager op 17 oktober 2016 verwezen naar de dermatoloog. De dermatoog verwijst klager in verband met een basaalcelcarcinoom (BCC) alsnog door naar de plastisch chirurg die op 17 februari 2017 uiteindelijk een excisie uitvoert.

De beroepscommissie is van oordeel dat bij het eerste contact op 24 mei 2016 een onduidelijke diagnose is gesteld (keratose) en geen duidelijke termijn waarop het verwachtte resultaat beoordeeld moest worden. Na dat contact en gelet op de toen door de arts voorgestelde behandeling heeft het te lang geduurd voordat klager weer is verwezen naar de huisarts, namelijk op 2 september 2016. De verpleegkundige heeft bovendien buiten het behandelbeleid van de arts om klager meermalen behandeld met een wrattentinctuur. Er is daarmee sprake van een niet consistente behandeling en (te) late verwijzing. De monitoring is gebrekkig geweest.

De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager en stelt deze vast op € 25,=.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.

Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Vught toekomende tegemoetkoming op € 25,-.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, dr. ing. C.J. Ruissen en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van

mr. R. Kokee, secretaris, op 17 oktober 2017

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven