Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1260/GA, 11 oktober 2017, beroep
Uitspraakdatum:11-10-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          17/1260/GA

 

betreft: [klager]            datum: 11 oktober 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.M. Kuyp, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 maart 2017 van de beklagcommissie bij de locatie Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 september 2017, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.M. Kuyp, en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Zoetermeer.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft het opnemen dan wel afluisteren van een vertrouwelijk gesprek tussen klager en zijn raadsman op 1 oktober 2015 (ZO 2015/748).

 

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk en samengevat weergegeven – toegelicht.

Klager is van mening dat sprake is van een beklagwaardige beslissing. De directeur heeft zijn zorgplicht geschaad. Voor zover het gerechtshof Den Haag in de strafzaak tegen klager al over de zaak heeft geoordeeld, voert klagers raadsman aan dat in de strafprocedure de advocaat-generaal juist heeft gezegd dat deze procedure bij de beklagcommissie en de beroepscommissie hoort. Bovendien speelden in de procedure bij het gerechtshof andere belangen.

Klager heeft kennelijk onvoldoende duidelijk kunnen maken aan het gerechtshof en aan de beklagcommissie dat de camerabol heeft aangestaan. Tijdens het gesprek met zijn raadsman merkten klager en zijn raadsman dat op de camerabol in de spreekkamer zichtbaar een groen lampje brandde en een rood lampje knipperde. De opgeroepen bewaarder O. kwam naar de spreekkamer en constateerde eveneens dat de lampjes brandden en knipperden. Voorts brandde buiten de spreekkamer een groene lamp. Dit laatste heeft O. ook verklaard bij het gerechtshof. De groene lamp buiten en de beide lampjes in de camerabol branden of knipperen uitsluitend wanneer de opnameapparatuur in werking is. Verder is getuige H. ongeveer vijf kwartier nadat klager met zijn advocaat had gesproken, naar de spreekkamer gegaan en zag toen geen lamp branden. In de technische ruimte was ‘disconnected’ op het scherm te lezen. Niet gebleken is echter of  H. is nagegaan of er opnamen zijn weggenomen of gewist. Er zijn geen (technische) werkzaamheden geweest die het branden van de lampen zouden hebben kunnen verklaren. Ook heeft niemand geconstateerd dat tijdens of onmiddellijk na het gesprek geen lampjes hebben gebrand of geknipperd. Voorts verwijst klagers raadsman naar foto’s die hij heeft gemaakt nog voordat bewaarder O. binnenkwam. Tevens verwijst klagers raadsman naar een schriftelijke verklaring van hemzelf over het gebeuren. Hij verzoekt als getuige gehoord te worden. Het steekt klagers raadsman dat hem wordt verweten dat hij na afloop van het gesprek met klager niet heeft gewacht op de komst van het hoofd beveiliging. Er was destijds voor hem geen reden hierop te wachten, nu hijzelf, klager en O. allemaal de lampjes hadden zien branden en klagers raadsman een foto had gemaakt.

Klager is dan ook van mening dat sprake is van een inbreuk op het vrij verkeer met zijn raadsman. Hij verzoekt een compensatie van € 1000,=.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.

De primaire vraag is of de beroepscommissie bevoegd is. Beantwoording van deze vraag laat de directeur over aan de beroepscommissie. De directeur is van mening dat in ieder geval geen sprake is van een jegens klager door de directeur genomen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Verder sluit de directeur zich bij het oordeel van het gerechtshof aan. Voorop staat het belang van vertrouwelijkheid. De directeur heeft er geen belang bij de camera aan te zetten en klager af te luisteren. De directeur betreurt het dat klagers raadsman niet heeft willen wachten op de komst van het hoofd beveiliging om over de kwestie te praten.

Voorts heeft de inrichting voor het incident al eens contact met klagers raadsman gehad over de aanwezige opnameapparatuur in de inrichting. Destijds is tegen klagers raadsman gezegd dat het hem vrij staat in een spreekkamer te gaan zitten zonder camera. Klagers raadsman heeft desondanks tijdens het gesprek met klager gekozen voor een spreekkamer met een camera.

Desgevraagd antwoordt de directeur dat, indien de camerabol aanstaat, dit betekent dat deze ook opneemt.

 

3.         De beoordeling

Voor zover klagers raadsman heeft verzocht hem als getuige te horen, overweegt de beroepscommissie dat zij zich op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen. Zij wijst het verzoek dan ook af.

Op grond van artikel 38, zevende lid, van de Pbw kunnen de in artikel 37, eerste lid, van de Pbw genoemde personen en instanties – waaronder de rechtsbijstandverlener – tijdens het bezoek zich vrijelijk met de gedetineerde onderhouden, behoudens ingeval de directeur, na overleg met de desbetreffende bezoeker, van mening is dat van de gedetineerde een ernstig gevaar uitgaat voor de veiligheid van de bezoeker. In dat geval laat de directeur voor het bezoek weten welke toezichthoudende maatregelen genomen worden om het onderhoud zo ongestoord mogelijk te laten verlopen.

Vaststaat dat in geval van klager geen toezichthoudende maatregelen waren opgelegd. Aangezien klager klaagt dat sprake is van een inbreuk op artikel 38, zevende lid, van de Pbw en de directeur ervoor verantwoordelijk is dat een gedetineerde in staat wordt gesteld zich vrijelijk met zijn rechtsbijstandverlener te onderhouden, is de beroepscommissie van oordeel dat, anders dan de directeur stelt, sprake is van een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De beklagcommissie heeft klager dan ook terecht ontvangen in zijn klacht.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie als volgt. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 8 juni 2016, 22004859-14 (ECLI:NL:GHDHA:2016:1641) klager veroordeeld tot 5 jaren en 6 maanden gevangenisstraf. Klager heeft in die procedure onder meer aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk diende te worden verklaard in de vervolging, omdat het gesprek tussen klager en zijn raadsman in de locatie Zoetermeer zou zijn opgenomen. In dat kader heeft het gerechtshof uitgebreid onderzoek gedaan en is tot de conclusie gekomen dat er wel aanwijzingen zijn dat de opnameapparatuur heeft aangestaan, maar dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat deze ook daadwerkelijk aanstond en dat met behulp van die apparatuur opnames zijn gemaakt die enige tijd bewaard zijn gebleven.

De beroepscommissie is, gelet op het uitgebreide onderzoek en de conclusie van het gerechtshof, van oordeel dat het niet aan haar is de feitenconstellatie rond de opnameapparatuur nog eens tegen het licht te houden en daarover een oordeel te vellen. Ook al is de context van de beroepszaak bij de beroepscommissie een andere dan die van de strafzaak bij het gerechtshof, de feiten zijn reeds vastgesteld. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 11 oktober 2017

 

                                                

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven