Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2749/SGA, 10 augustus 2016, schorsing
Uitspraakdatum:10-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/2749/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 10 augustus 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Zoetermeer.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissingen van de directeur van voormelde locatie van 5 augustus 2016, inhoudende:
a. de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van tien dagen, ingaande op 5 augustus 2016 om 10.45 uur en eindigend op 15 augustus
2016 om 10.45 uur, wegens – kortweg – een poging tot fraude dan wel verduistering van winkelgoederen;
b. de terugplaatsing van verzoeker vanuit het plusprogramma naar het basisprogramma (degradatie) per 5 augustus 2016.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het op 9 augustus bij de beklagcommissie ontvangen klaagschrift en de van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 9 en 10 augustus 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.

Naar het oordeel van de voorzitter is dat ten aanzien van de onder a genoemde disciplinaire straf niet het geval.
Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen het verslag van 4 augustus 2016 wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker, die werkzaam was in de inrichtingswinkel, een poging heeft ondernomen winkelgoederen te verkrijgen zonder daarvoor een
betaling te doen. Gelet daarop kon de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – in redelijkheid onderhavige disciplinaire straf opleggen. Het verzoek zal daarom in zoverre worden afgewezen.

Ten aanzien van de onder b genoemde beslissing overweegt de voorzitter dat ook aan deze beslissing het hiervoor genoemde gedrag van verzoeker ten grondslag ligt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kon de directeur in redelijkheid tot zijn
beslissing tot degradatie van verzoeker komen. Uit de overgelegde stukken blijkt - naar het voorlopig oordeel van de voorzitter - voorts dat de directeur tevens heeft voldaan aan de – door de beroepscommissie in haar eerdere uitspraken gestelde –
formele voorwaarden waaraan zijn beslissing moet voldoen. Uit de bestreden beslissing blijkt dat de directeur het aan verzoeker verweten gedrag heeft aangemerkt als 'rood' gedrag. Gelet op de aard van dat gedrag kon de directeur dit ook in redelijkheid
als zodanig aanmerken. De directeur heeft de ernst van dit gedrag afgewogen tegen diens positieve gedrag. Gelet op het vorenstaande zal het ook dit onderdeel van het verzoek daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 10 augustus 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven