Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1579/GA en 16/1581/GA, 10 augustus 2016, beroep
Uitspraakdatum:10-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1579/GA en 16/1581/GA

betreft: [klager] datum: 10 augustus 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager,

en van klagers raadsman mr. R.B.M. Poppelaars,

en van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

gericht tegen een uitspraak van 3 mei 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de p.i. Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juli 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, namens zijn raadsman bijgestaan door mr. S.E.C. Veldhof, en dhr. [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Nieuwegein.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel wegens het aannemen van contrabande van een bezoeker.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en heeft daarbij geen tegemoetkoming toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De bezoeker kwam voor het eerst sinds tijden langs. Hij stond op de lijst van klagers bezoekers. Klager was niet bekend met het feit dat de
bezoeker wiet bij zich had. De bezoeker was kennelijk in de veronderstelling dat klager nog steeds drugs gebruikte. Klager gebruikt al lange tijd geen drugs meer, hetgeen ook uit de urinecontroles blijkt. Zijn bezoeker gaf hem een hand en hij voelde
dat
de bezoeker hem een pakketje probeerde toe te stoppen. Klager heeft dit onmiddellijk geweigerd door het pakketje weg te drukken. Hij heeft de hand van zijn bezoeker losgelaten met de drugs nog in de hand van zijn bezoeker. De bezoeker heeft het
pakketje
in zijn eigen zak gestopt. Het beroep is gericht tegen de beslissing van de beklagrechter om geen tegemoetkoming toe te kennen. Het rapport laat ruimte voor interpretatie. Aannemelijk lijkt dat klager en zijn bezoeker gelijktijdig hebben geconstateerd
dat de bezoeker contrabande probeerde te overhandigen. Nadat het personeelslid zag dat klager iets kreeg, werd hij gesommeerd te blijven staan. Klager kon derhalve niet anders dan de contrabande weigeren door deze direct terug te duwen. Onvoldoende is
gebleken dat daadwerkelijk sprake is geweest van overdracht. Met betrekking tot de vierentwintiguurstermijn verwijst de directeur naar de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar in de onderhavige situatie geldt de Pbw en de jurisprudentie van de Raad.
Er
is in dit geval geen legitieme reden voor de termijnoverschrijding. In de memorie van toelichting (Tweede Kamer 2013-2014, Kamerstuk 33844, nr. 3) wordt de wenselijkheid van het aanstellen van plaatsvervangend vestigingsdirecteuren genoemd om het
vierentwintiguurskarakter van de inrichting te waarborgen. De stelling van de directeur dat klager geen nadeel heeft ondervonden, is meer van belang voor de vraag of compensatie dient te worden toegekend.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers verhaal wordt niet ondersteund door het schriftelijk verslag. Klager heeft de drugs niet uit zichzelf teruggegeven, maar pas nadat het
personeelslid hem gesommeerd had stil te staan. De aangetroffen hoeveelheid contrabande bleek 11,5 gram cannabis te zijn, wat wordt aangemerkt als een handelshoeveelheid. Er zijn geen camerabeelden van het incident. Klager is op 22 februari 2016
gehoord
terwijl het voorval heeft plaatsgevonden op 20 februari 2016. De directeur kon klager niet eerder horen omdat het weekend was en hij daarover niet was gebeld door het personeel. Het personeelslid was pas kort in dienst. Er is sprake van een bijzondere
omstandigheid. Klager heeft geen nadeel ondervonden nu hij niet is ingesloten na de aanzegging van het verslag. Artikel 50, tweede lid, van de Pbw vereist dat het afhandelen van het verslag ‘zo spoedig mogelijk’ dient te gebeuren. In artikel 58, eerste
lid, van de Pbw wordt de terminologie ‘onverwijld’ gebruikt voor wat betreft het uitreiken van een mededeling. Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat er in het kader van het Burgerlijk Wetboek en de Awb vanuit wordt gegaan dat deze termen van
elkaar verschillen, omdat zij duiden op een onderscheidende mate van spoed. Het lijkt logisch om in het kader van de Pbw eenzelfde uitleg te hanteren. Dit betekent dat de termijn van 24 uren die is toegedicht aan de term ‘onverwijld’ niet tevens kan
gelden voor de terminologie ‘zo spoedig mogelijk’. Nu de directeur geen kennis had van de aanzegging van het verslag op 20 februari 2016 en klager geen nadeel heeft ondervonden, kan de directeur niet verweten worden dat het verslag na 44 uren, maar
voor
de directeur zo spoedig mogelijk nadat hem verslag was gedaan, is afgehandeld. Het door de raadsvrouw aangevoerde vierentwintiguurskarakter van de inrichting ziet op de werkdruk en is iets anders dan de vierentwintiguurstermijn voor afhandeling en
uitreiking conform de Pbw.

3. De beoordeling
Met betrekking tot het beroep van de directeur overweegt de beroepscommissie dat de beklagrechter op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Daarbij merkt zij op dat de beroepscommissie in eerdere uitspraken heeft overwogen dat
afhandeling binnen 24 uren na de aanzegging van het verslag dient te geschieden en dat slechts wegens bijzondere omstandigheden van deze termijn kan worden afgeweken. Dat een personeelslid heeft verzuimd de directeur tijdig te informeren over de
aanzegging van het verslag is een omstandigheid die weliswaar verklaart dat de directeur eerst na ommekomst van 44 uren het verslag heeft afgehandeld, maar vormt geen bijzondere omstandigheid die de termijnoverschrijding rechtvaardigt. Het beroep van
de
directeur zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Met betrekking tot het beroep van klager overweegt de beroepscommissie als volgt. De beroepscommissie kan zich verenigen met het oordeel van de beklagrechter geen tegemoetkoming toe te kennen. De beroepscommissie gaat uit van de juistheid van het naar
waarheid opgemaakt verslag van het personeelslid, dat niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is. Op aanroepen door het personeelslid heeft klager de contrabande teruggegeven aan zijn bezoeker, en dus niet op eigen initiatief. Het beroep van klager zal
derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur en van klager ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, M.J. Mulders en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 10 augustus 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven