Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2742/SGA, 10 augustus 2016, schorsing
Uitspraakdatum:10-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/2742/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 10 augustus 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. L. van Dijk, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Detentiecentrum Schiphol.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormeld detentiecentrum van 5 augustus 2016, inhoudende de oplegging van een disciplinaire
straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 5 augustus 2016 om 17.00 uur en eindigend op 12 augustus 2016 om 17.00 uur, wegens het in de verblijfsruimte (een meerpersoonscel) aantreffen van contrabande (softdrugs) terwijl verzoeker en
zijn medegedetineerde ieder ontkennen dat deze softdrugs van hem zijn.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat zij, buiten de namens de voorzitter toegezonden stukken, geen nadere stukken in hun bezit hebben en van de schriftelijke inlichtingen van de
directeur van 9 augustus 2016.

1. De beoordeling
Nu namens verzoeker een afschrift van het aan de beklagcommissie verzonden klaagschrift bij het verzoek is gevoegd, acht de voorzitter voldoende aannemelijk dat verzoeker een klaagschrift heeft ingediend bij de beklagcommissie en kan hij worden
ontvangen in zijn verzoek.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Nu uit de inlichtingen van de directeur voldoende aannemelijk wordt dat in de verblijfsruimte van verzoeker contrabande is aangetroffen en hij en zijn medegedetineerde beiden ontkennen weet te hebben van de aanwezigheid van die contrabande, mocht de
directeur, nu feiten of omstandigheden die erop zouden kunnen wijzen dat verzoeker geen weet had of kon hebben van de aanwezigheid daarvan niet aannemelijk zijn, verzoeker en zijn medegedetineerde beiden gelijkelijk voor het aantreffen van die
contrabande verantwoordelijk houden. Het verzoek zal daarom worden afgewezen

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 10 augustus 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven