Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0908/GA, 9 augustus 2016, beroep
Uitspraakdatum:09-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/908/GA

betreft: [klager] datum: 9 augustus 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Bruns, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 maart 2016 van de beklagcommissie bij de locatie Sittard

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juli 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Grave, zijn gehoord klagers raadsman, mr. S.T. van Berge Henegouwen, en [...], juridisch medewerker bij de locatie Sittard.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de terugplaatsing van klager naar het basisprogramma (degradatie).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Namens klager is het beroepschrift, voorzien van 7 bijlagen, uitvoerig onderbouwd. Het beroep betreft onder meer het ontbreken van een belangenafweging door de directeur met betrekking tot de degradatiebeslissing: onvoldoende is aangegeven het
structurele gedrag van klager, geen keuze is gemaakt tussen rood of oranje gedrag. Door het onthouden van het plusprogramma aan een preventief gehechte is er sprake van ongelijke behandeling nu er duidelijk verschil wordt gemaakt tussen behandeling van
preventief gehechten en gestraften: verwezen wordt naar de uitspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens inzake Varnas. Bovendien, zo voegt de raadsman er in beroep aan toe, is er mogelijk ook strijd met het bepaalde in artikel 10 van het
Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (BUPO). Iedere gedetineerde heeft immers recht op een voorbereiding op terugkeer in de maatschappij. Dat kan echter alleen in het plusprogramma. Door klager daarvan uit te sluiten wordt dat
recht geschonden. Voor alle gedetineerden gelden gelijke rechten. Er ligt een degradatiebeslissing aan dit beklag ten grondslag. Die beslissing is onjuist.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager verbleef op een EZV-afdeling van de locatie, een gecombineerde afdeling waar het regime van een huis van bewaring (hvb) en een gevangenisregime gelden. Voor de daar verblijvende gedetineerden geldt dat zij in het basisprogramma verblijven en
sprake is van individuele regimesaanpassingen. Momenteel wordt in een h.v.b. geen plusprogramma aangeboden. De gedetineerden kunnen wel promoveren maar de feitelijke plaatsing in het plusprogramma vindt pas plaats in de gevangenis. Klagers gedrag was
wel van dien aard dat dit uiteindelijk heeft geleid tot zijn overplaatsing naar de p.i. Vught.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat de selectie van gedetineerden die promoveren voor een groot gedeelte plaats vindt in het huis van bewaring. Daar wordt het detentie-en re-integratieplan opgesteld en wordt op grond van de scores op de
gedragsonderdelen bepaald of een gedetineerde bij overplaatsing naar de gevangenis een ‘plusprogramma’ krijgt aangeboden. De invulling daarvan wordt gerealiseerd na overplaatsing naar de gevangenis.

Indien de gedetineerde na het besluit tot promotie negatief gedrag laat zien, kan de directeur besluiten om het besluit tot promotie ongedaan te maken door middel van een besluit tot degradatie.

De beroepscommissie begrijpt de bestreden beslissing in die zin dat klager in het bezit was van een promotiebesluit en dat deze beslissing ongedaan is gemaakt door middel van het bestreden degradatiebesluit.

Onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie van de beroepscommissie zoals RSJ
16 maart 2015, 14/3222/GA, dient de directeur voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur het ‘oranje gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten
tegen
het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van
het
Dagprogramma, Beveiliging en Toezicht op maat (DBT) dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie. Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de
gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd.

Uit het voorliggende degradatiebesluit blijkt dat de directeur heeft besloten tot terugplaatsing van klager en daartoe heeft overwogen als volgt: “Klager wordt beschuldigd van het uitspelen van personeel, het in diskrediet brengen van personeel,
onwaarheden vertellen over personeel en het doen van aangiftes, al zeer langdurig. Hierdoor is een verstoorde relatie met het personeel ontstaan”.

Niet is gebleken dat de directeur voorafgaande aan de degradatiebeslissing een belangenafweging heeft gemaakt als hiervoor omschreven. In het degradatiebesluit worden enkel de negatieve gedragingen van klager beschreven, terwijl het structurele,
positieve gedrag van klager in het geheel niet wordt vermeld. Daarnaast wordt door de directeur geen keuze gemaakt tussen ‘oranje’ en ‘rood’ gedrag. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing van de directeur onvoldoende zorgvuldig
tot stand is gekomen. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Zij zal de hoogte daarvan vaststellen op € 30,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en drs. R.K. Boelens, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 9 augustus 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven