Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0355/GA, 29 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:29-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/355/GA
betreft: [klager] datum: 29 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen beslissing van 27 januari 2016 van de directeur van het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 april 2016, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.A. Smits, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 27 januari 2016, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor
de duur van drie maanden.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is het er niet mee eens dat hem dwangmedicatie wordt toegediend. Er is niets aan de hand met klager. De directeur en de leidinggevenden van het PPC proberen klager te vermoorden. De psycholoog van het PPC bezocht klagers familie met het doel om
zijn dochter te verkrachten. De inrichting is een crimineel netwerk met een laboratorium onder de gevangenis, waar experimenten worden gedaan met gedetineerden. Klager wordt door de directeur en het personeel psychisch ziek gemaakt. Hij is hartpatiënt
maar heeft nooit medicatie willen gebruiken, omdat hij bang is dat hij daardoor wordt vergiftigd. Door de inrichting verstrekt eten en drinken gebruikt hij ook niet.
Klager verblijft nu op Unit 3 en gebruikt daar de hem verstrekte medicatie. Eerder verbleef hij in Unit 4 en daar voelde hij zich veel onveiliger. Inmiddels is de dwangmedicatie beëindigd. Hem is vier keer een middel toegediend. Daarbij was het de
bedoeling dat klager daadwerkelijk werd platgespoten. Hij heeft nog onlangs in het Pieter Baan Centrum verbleven. Klager wil op zich wel toestemming geven voor de verstrekking van het behandelplan aan de beroepscommissie en zal dat na het weekeinde bij
het personeel doen.

De directeur heeft in beroep zijn standpunt toegelicht onder verwijzing naar de inhoud van de door hem genomen en door klager bestreden beslissing van 27 januari 2016. De directeur heeft aangevoerd dat hij blijft bij het al eerder ingenomen standpunt
dat hij niet bevoegd is om, indien de betreffende gedetineerde daarvoor geen toestemming verleend, (een uittreksel van) het behandelplan aan derden, waaronder de beroepscommissie, te verstrekken.

3. De beoordeling
Om te kunnen beoordelen of een beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen die in de Pbw en de Penitentiaire maatregel (Pm) daaraan worden gesteld en of deze beslissing kan worden aangemerkt als redelijk en billijk, is
het nodig dat de beroepscommissie toereikend wordt geïnformeerd. In dit kader heeft de beroepscommissie eerder overwogen dat voor de beoordeling inzage in onderdelen van het behandelplan noodzakelijk is en dat in het toe te zenden (uittreksel van het)
behandelplan (en/of eventuele overige stukken) in ieder geval moet staan: a. dat is voorzien in de mogelijkheid om, indien dit noodzakelijk is, ten aanzien van de betreffende gedetineerde een a-dwangbehandeling toe te passen (artikel 46c, aanhef en
onder a, in samenhang bezien met artikel 46d van de Pbw); b. de diagnose van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm); c. de therapeutische middelen, zo mogelijk gerelateerd aan de
verschillende aspecten die in de stoornis te onderscheiden zijn, die zullen worden toegepast teneinde een zodanige verbetering van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde te bereiken, dat het gevaar op grond waarvan deze in verband met
zijn geestelijke gezondheidstoestand in een daartoe krachtens artikel 14 van de wet aangewezen afdeling of inrichting behoeft te verblijven, wordt weggenomen (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pm); d. of er overeenstemming over het
geneeskundig behandelplan is (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pm); e. welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken weg te nemen dan wel af te
wenden (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm); f. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde ten aanzien van de behandeling (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pm); en g. het gevaar (als
bedoeld in artikel 46a van de Pbw) dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken.

De beroepscommissie merkt op dat klager, ondanks een toezegging tijdens de zitting van de beroepscommissie, de directeur geen toestemming heeft verleend om het behandelplan in het kader van de onderhavige procedure over te leggen. De directeur heeft
ook
niet eigener beweging deze stukken aan de beroepscommissie verstrekt. De beroepscommissie heeft dus niet de beschikking gekregen over het behandelplan of een uittreksel daarvan. In dit opzicht is niet voldaan aan de hiervoor genoemde overweging omtrent
de noodzaak van toezending (van onderdelen van) het behandelplan. Naar het oordeel van de beroepscommissie behoeft dit in de onderhavige zaak echter niet te leiden tot een gegrondverklaring van het beroep.

In eerdere uitspraken van de beroepscommissie met betrekking tot de toepassing van a-dwangbehandeling heeft de beroepscommissie beslist tot gegrondverklaring van het beroep van de betreffende klagers omdat, bij gebreke van andere stukken (cursivering
beroepscommissie), niet kon worden vastgesteld dat de bestreden beslissing tot toepassing van de a-dwangbehandeling haar grondslag vond in het behandelplan en of voldaan was aan de in de wet vermelde eisen voor toepassing van een dergelijke
dwangbehandeling.

In de onderhavige zaak beschikt de beroepscommissie over de voorgenomen beslissing van de directeur van 13 januari 2016 en over de beslissing tot toepassing van de a-dwangbehandeling van 27 januari 2016. Beide beslissingen zijn onderbouwd en
gemotiveerd
met verwijzing naar onder meer het behandelplan van klager. Verder beschikt de beroepscommissie over het advies aan de directeur van de behandelend psychiater [...] van 24 december 2015 en over het advies van een niet bij de behandeling van klager
betrokken psychiater, [...], van 24 december 2015. Door de inhoud van deze stukken acht de beroepscommissie zich, ondanks het ontbreken van het behandelplan of een uittreksel daarvan, voldoende ingelicht om te kunnen oordelen over de rechtmatigheid van
de
bestreden beslissing en over klagers daartegen ingestelde beroep.

Uit alle hiervoor genoemde stukken blijkt dat in het behandelplan van klager voorzien is in de mogelijkheid tot toepassing van een a-dwangbehandeling.

In het advies van de behandelend psychiater [...] wordt, kort samengevat, het volgende vermeld:
– er blijkt sprake te zijn van een paranoïde waan (ziekelijke achterdocht). Klager voelt zich belaagd door niet met name genoemde lieden, zou teveel weten van bepaalde mensen en internationale organisaties en meent bewijzen te hebben dat diverse
officieren van justitie betrokken zijn bij liquidaties. Hij voelt zich niet veilig, vreest voor zijn leven en is bang vergiftigd te worden door personeel of infiltranten. Om die reden weigert hij medicatie, al maakt hij zich zorgen over zijn
lichamelijke gezondheid. Betrokkene is op de hoogte van zijn hartproblemen en is bang kanker te hebben;
– klager heeft vanuit zijn paranoïde waan in 2013 brand gesticht in de GGZ-instelling [...]. Hij meende in zijn recht te staan om op deze wijze een complot van psychiaters aan de kaak te stellen. Momenteel is betrokkene gedetineerd op verdenking van een
poging een ontploffing te veroorzaken in zijn woning door de gaskraan open te draaien. Ook wordt hij ervan verdacht gepoogd te hebben brand te stichten door een brandende signaalpijl bij een willekeurige woning naar binnen te gooien;
– vanuit zijn vergiftigingswaan weigert klager alle medicatie, waaronder de hem in verband met zijn hartklachten voorgeschreven medicatie. Uit verkregen medische informatie van huisarts en cardioloog blijkt dat er daardoor een reëel risico bestaat dat
klager binnen afzienbare termijn weer een hartinfarct krijgt;
– de a-dwangbehandeling is nodig om voormeld gevaar voor anderen en klager zelf af te wenden;
– herhaaldelijk is geprobeerd is om klager tot vrijwillige inname van medicatie te bewegen, maar hij weigert elke medewerking;
– verwacht mag worden dat antipsychotica de ernst van de symptomen van de aan het gevaar ten grondslag liggende psychose doen afnemen. Na het wijken van de psychose en met name de vergiftigingswaan mag worden verwacht dat betrokkene ook de voor zijn
hartfunctie noodzakelijke medicatie weer zal durven innemen.

In het advies van psychiater [...] wordt, kort samengevat, het volgende overwogen:
– bij klager is sprake van een psychiatrisch ziektebeeld te weten een psychotische stoornis;
– er is sprake van gevaar in de vorm van het weigeren van noodzakelijke somatische behandeling, waardoor er volgens de huisarts en de cardioloog een grote toename is van risico op een recidief hartinfarct;
– er is sprake van een causaal verband tussen de stoornis en het gevaar; de psychotische belevingen induceren indirect het genoemde gevaar;
– er is sprake van doelmatigheid van dwangbehandeling: van een antipsychoticum is bekend dat dit doelmatig een psychose in ernst kan doen afnemen en daarmee in casu tevens het gevaar;
– vrijwillige medicatie-inname wordt geweigerd; er wordt voldaan aan het subsidiariteitsvereiste;
– er wordt voldaan aan het proportionaliteitsvereiste. Het niet toedienen van medicatie onder dwang zal tot gevolg hebben dat betrokkene zijn somatische medicatie blijft weigeren met een hoog risico op een myocardinfarct in de komende periode. Ook de
behandelend huisarts en cardioloog zijn van oordeel dat er geïntervenieerd moet worden.

De directeur heeft in de bestreden beslissing, mede aan de hand van voormelde advisering, uitgebreid gemotiveerd weergegeven waarom en op grond waarvan voldaan is aan de wettelijke vereisten voor het kunnen toepassen van een a-dwangbehandeling.

De beroepscommissie is op grond van voormelde uit de stukken blijkende informatie van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor a-dwangbehandeling is voldaan en dat de directeur in redelijkheid tot de bestreden beslissing kon komen. Zij zal daarom
het beroep ongegrond verklaren.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie het volgende.
Eerst na de behandeling van het beroep ter zitting is de beroepscommissie gebleken dat psychiater [...], die in deze zaak is opgetreden als niet bij de behandeling betrokken psychiater, de functie van directeur Zorg en Behandeling in het PPC vervult. In
deze zaak is psychiater [...] opgetreden als niet bij de behandeling betrokken psychiater. De beroepscommissie ziet hierin ernstige bezwaren. De aard van de functie van directeur Zorg en Behandeling brengt met zich mee dat hij betrokken is bij de
behandeling van en verantwoordelijk is voor alle in het PPC verblijvende gedetineerden. Tevens staat de directeur Zorg en Behandeling in een hiërarchische verhouding tot de overige in het PPC werkzame psychiaters. De beroepscommissie acht het van
belang
dat gelet op de dubbele positie van enerzijds directeur Zorg en Behandeling en van anderzijds adviseur als niet bij de behandeling betrokken psychiater voorkomen wordt dat de schijn van vooringenomenheid kan worden gewekt. De beroepscommissie beveelt
dan ook dringend aan met het oog hierop de werkwijze en taakverdeling in het PPC voor de toekomst aan te passen.
Eveneens ter waarborging van de onafhankelijkheid van de beoordeling verdient het naar het oordeel van de beroepscommissie aanbeveling dat de directeur de aanvraag voor de tweede psychiatrische verklaring doet bij een psychiater die niet werkzaam is
binnen hetzelfde PPC als waar de gedetineerde, ten aanzien van wie de beslissing tot toepassing van de dwangbehandeling wordt genomen, verblijft.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. J.I.M.W. Bartelds en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 29 juli 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven