Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0939/TA, 22 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:22-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/939/TA

betreft: [klager] datum: 22 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 maart 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Van der Hoevenkliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 juni 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B. Molenaar, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], jurist.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde, de weigering van de inrichting klagers brief aan de gemeente te verzenden (HK2016/03).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het is niet de bedoeling van de wet dat alle post bestemd voor onbekende adressen kan worden gescreend. Bovendien is
door de inrichting niet aangevoerd dat sprake was van een concreet gevaar. De brief is zonder overleg teruggelegd in klagers kamer, omdat klager geen antwoord wilde geven op de vraag wat de afkorting in de adressering betekende. Klager wilde geen
antwoord geven vanwege de manier waarop het hem werd gevraagd. Nu de inrichting de brief heeft teruggelegd, is volgens klager sprake van een weigering de brief te versturen. Klager had vervolgens geen zin meer het nog een keer te proberen. Door de
inrichting werd namelijk letterlijk gezegd dat toezicht op de brief zou worden uitgeoefend en de brief anders niet zou worden verstuurd. Klager wil niet dat de inrichting zomaar zijn post kan lezen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De geadresseerde op de brief die door klager ter verzending is aangeboden, betrof een afkorting. Aan
klager is gevraagd waar deze afkorting voor stond, maar dit wilde hij niet zeggen. Klager werd grof in de mond en bleef schelden, waarna het personeel de brief in klagers kamer heeft teruggelegd en is weggegaan.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Hierbij is in aanmerking genomen dat naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken is van een
beslissing tot weigering de brief te verzenden. De beklagrechter heeft klager dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover daartegen beroep is ingesteld.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A. Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 22 juli 2016

secretaris voorzitter

Naar boven