Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2786/GV, 17 oktober 2017, beroep
Uitspraakdatum:17-10-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:   17/2786/GV

betreft:     […]      datum: 17 oktober 2017

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.G. Vos, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 augustus 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.  De inhoud van de bestreden beslissing

De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

 

2.  De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Voor zover sprake zou zijn van gevaar voor verstoring van de openbare orde kan dit voldoende worden ingeperkt door verlofverlening onder bijzondere voorwaarden. Met de door de inrichting geadviseerde voorwaarden is klager akkoord. Klager voldoet aan de objectieve criteria voor verlofverlening. Niet valt in te zien waarom de bijzondere voorwaarden het ingeschatte maatschappelijke risico niet voldoende zouden kunnen beperken. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat klager tijdens zijn verlof zou recidiveren. Algemeen verlof is juist belangrijk voor een goede terugkeer in de maatschappij. Klager wenst te worden gehoord.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager wil niet meewerken aan een reclasseringsonderzoek. De reclassering schat in december 2016 het recidiverisico als hoog in op basis van klagers delictverleden en acht psychologisch onderzoek en forensische behandeling van klager noodzakelijk. Ook het Openbaar Ministerie (OM) acht een risicoanalyse noodzakelijk. Verlofverlening is in dit stadium, gelet op klagers houding, niet aan het slachtoffer uit te leggen. De voorgestelde voorwaarden zijn onvoldoende om het ingeschatte maatschappelijke risico te kunnen ondervangen. De voorwaarden zien namelijk slechts op de bescherming van het slachtoffer van het delict, niet op het tegengaan van nieuwe strafbare feiten in het algemeen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat zonder risicoanalyse het recidiverisico als hoog wordt ingeschat en aan het slachtoffer niet valt uit te leggen dat klager hangende zijn cassatieprocedure vrijheden zal genieten.

De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres, maar eveneens aangegeven dat het adres ‘niet ideaal’ is, omdat de slachtoffers van klagers delict in Soest wonen en klagers verlofadres zich op beperkte afstand, in Baarn, bevindt.

 

3.  De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu enige onderbouwing daarvoor ontbreekt. Zij acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Klager, die beroep in cassatie heeft ingesteld tegen een veroordeling door het gerechtshof wegens poging tot diefstal met geweld, is preventief gehecht. De fictieve einddatum is thans bepaald op 14 augustus 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uit het reclasseringsadvies van 20 december 2016 komt naar voren dat geen inschatting gemaakt kan worden van klagers recidiverisico, maar dat op basis van zijn delictverleden dit risico als hoog ingeschat zou worden. Eenzelfde inschatting maakt ook de advocaat-generaal, die daarom negatief heeft geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Dat het recidiverisico niet (nauwkeurig) kan worden vastgesteld, komt voor rekening van klager, nu hij zijn medewerking aan nader reclasserings- en psychologisch onderzoek weigert. Tot die tijd kan geen betere inschatting en evenmin behandeling plaatsvinden, zodat het er thans voor dient te worden gehouden dat sprake is van een hoog recidiverisico.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat dit, ondanks de positieve adviezen, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4.  De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

P. de Vries, secretaris, op 17 oktober 2017.

 

 

 

     secretaris         voorzitter

Naar boven