Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1953/SGA, 13 juni 2016, schorsing
Uitspraakdatum:13-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/1953/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 13 juni 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Dordrecht.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 7 juni 2016, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker vanuit het
plusprogramma naar het basisprogramma per 7 juni 2016.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 9 juni 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 10 juni 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen een afschrift van de bestreden beslissing, is het volgende naar voren gekomen. Verzoeker heeft een bepaalde periode, in welke periode hij als afdelingsreiniger was aangesteld, goed
gefunctioneerd.
Na 19 april 2016 zou het gedrag van verzoeker in een negatieve spiraal terecht zijn gekomen en zou dit gedrag hebben geresulteerd in een drietal rapporten. Op 19 april 2016 heeft verzoeker een disciplinaire straf opgelegd gekregen voor verstoren van de
orde, rust en veiligheid binnen de inrichting door bewust mee te werken aan het poseren voor met een camera en of een met een camera uitgeruste mobiele telefoon gemaakte foto’s die op instagram zijn geplaatst, op 26 april 2016 kreeg verzoeker een
disciplinaire straf wegens het uitschelden van personeel en op 1 juni 2016 tenslotte werd verzoeker een disciplinaire straf opgelegd wegens het bij een celinspectie aantreffen van contrabande (een USB stick). Op 28 april 2016 is verzoeker door zijn
mentor meegedeeld dat hij naar aanleiding van deze rapporten op oranje is geplaatst. Tijdens dit gesprek zijn afspraken met verzoeker gemaakt. Indien verzoeker binnen een jaar weer op een selfie voorkomt, zal hij op rood geplaatst worden. Verder is
afgesproken dat verzoeker de opdrachten van het personeel netjes en correct zal opvolgen en dat als hij het ergens niet mee eens is dit in een gesprek zal onderbouwen. Volgens de directeur heeft verzoeker zich niet aan de gemaakte afspraken gehouden
omdat op 1 juni 2016 bij gelegenheid van een celinspectie een USB-stick is aangetroffen. In het hierna op 7 juni 2016 gehouden MDO werd een totale afweging van verzoekers gedrag gemaakt en werd geoordeeld dat dat verzoeker voldoende kansen is geboden
om
zijn gedrag te verbeteren. Bij de thans bestreden beslissing heeft de directeur verzoeker vanuit het plusprogramma teruggeplaatst in het basisprogramma.
Verzoeker kan zich daar niet mee verenigen vooral omdat de directeur bij zijn beoordeling rekening heeft gehouden met de eerstgenoemde disciplinaire straf voor het meewerken aan het poseren voor op instagram geplaatste foto’s terwijl de
beklagcommissie
de tegen die straf ingediende klacht gegrond heeft verklaard omdat niet kon worden vastgesteld dat verzoeker een van de op de foto zichtbare personen was. De directeur heeft hier tegen in gebracht dat de gegrondverklaring niets afdoet aan het gedrag
van
verzoeker en dat hij tegen de uitspraak van de beklagcommissie beroep heeft ingesteld.
In aanmerking nemende dat de directeur genoemde strafoplegging heeft betrokken in zijn degradatiebeslissing en ook dat – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – de disciplinaire straf wegens aantreffen contrabande onvoldoende zwaarwegend is,
moet
de beslissing van de directeur om verzoeker te degraderen onredelijk worden geacht. Het verzoek komt daarom voor toewijzing in aanmerking.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 13 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven