nummer: 17/2756/GV
betreft: […] datum: 17 oktober 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.C.J. Lina, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 17 augustus 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager ontving op 10 augustus 2017 een positieve beslissing op zijn verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.). In die beslissing stond 8 september 2017 vermeld als eerst mogelijke plaatsingsdatum. Uit het vrijhedenadvies bleek dat klager al op 18 augustus 2017 geplaatst kon worden en dat is aan klager medegedeeld. Dit bleek op een vergissing te berusten, zodat de vervroegde plaatsing werd ingetrokken. Het intrekken van een beslissing tot plaatsing in een z.b.b.i. heeft in het algemeen veel invloed op een gedetineerde. Klager had bovendien al veel van zijn spullen weggegeven aan medegedetineerden. Voorts had hij een verrassingsbezoek aan zijn dochter gepland die op 21 augustus 2017 voor zes maanden naar New York zou vertrekken. Dit betreft een bijzondere omstandigheid in de persoonlijke sfeer van klager.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is in de ochtend van 17 augustus 2017 op de hoogte gesteld van zijn plaatsing in de z.b.b.i. per 18 augustus 2017 in plaats van per 8 september 2017, zoals vermeld stond in het besluit van de selectiefunctionaris. Enkele uren later is klager medegedeeld dat deze eerdere plaatsing niet door zou gaan. Het ongemak dat klager hierdoor heeft geleden, brengt echter niet met zich mee dat incidenteel verlof verleend had moeten worden. Van een noodzakelijke aanwezigheid van klager buiten de inrichting is niet gebleken. Aan klager is wel een bezoek in de familiekamer aangeboden, maar dit heeft hij geweigerd.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, zodat klager zijn dochter zou kunnen zien voordat zij op reis zou gaan.
Het Openbaar Ministerie en de politie zijn niet om advies gevraagd.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 2555 dagen met aftrek, wegens – kort gezegd – drugssmokkel. Sinds 13 oktober 2015 ondergaat klager de gevangenisstraf in het kader van de WOTS in Nederland. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 7 maart 2019.
Klager heeft verzocht om incidenteel verlof ter compensatie van de aan hem verstrekte foutieve informatie omtrent zijn plaatsing in een z.b.b.i. en om afscheid te nemen van zijn dochter die op 21 augustus 2017 voor zes maanden naar New York zou vertrekken.
Op grond van artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan aan de gedetineerde incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.
Ten aanzien van de compensatie voor het verstrekken van foutieve informatie, overweegt de beroepscommissie dat dit in het kader van de Regeling geen grond kan vormen voor de verlening van incidenteel verlof.
Ten aanzien van het afscheid van klagers dochter, overweegt de beroepscommissie dat incidenteel verlof voor een dergelijk bezoek, met het oog op artikel 25 van de Regeling, slechts zou kunnen worden verleend indien klagers dochter niet in staat zou zijn om te reizen. Dit is gesteld noch gebleken. Klager heeft een (extra) bezoek op de familiekamer aangeboden gekregen om afscheid te nemen van zijn dochter. Hij heeft hiervan echter geen gebruik gemaakt.
Gelet op het vorenstaande kan de afwijzing van klagers verzoek om incidenteel verlof niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 17 oktober 2017.
secretaris voorzitter