Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2269/GB, 5 oktober 2017, beroep
Uitspraakdatum:05-10-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:    17/2269/GB

 

Betreft:       [Klager]                                                                        datum: 5 oktober 2017

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 5 juli 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
 

  1. De inhoud van de bestreden beslissing
    De selectiefunctionaris heeft klager in zijn bezwaarschrift gericht tegen de beslissing hem in de gevangenis van de locatie Zwaag te Hoorn te plaatsen, niet-ontvankelijk verklaard.
     

  2. De feiten
    Klager is sedert 29 december 2015 gedetineerd. Hij verbleef in de Terroristenafdeling (TA) van de locatie De Schie. Op 20 april 2017 is hij geselecteerd voor plaatsing in de gevangenis van de locatie Zwaag te Hoorn, waar hij in de Extra Zorgvoorziening (EZV) is geplaatst. Op 2 mei 2017 is hij geselecteerd voor overplaatsing naar de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel, waar hij thans verblijft en waar een regime van beperkte gemeenschap geldt.
     

  3. Ontvankelijkheid
    De beroepscommissie begrijpt dat klager zich beklaagt over de onjuiste wettelijke grondslag waarop hij uit de TA van de locatie De Schie is geplaatst en over het feit dat hij in de locatie Zwaag in de EZV is geplaatst. Voor zover klager zich over de onjuiste wettelijke grondslag van zijn uitplaatsing uit de TA beklaagt, heeft de selectiefunctionaris in zijn verweerschrift van 31 augustus 2017 erkend dat klager niet op grond van artikel 26a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling), maar op grond van het niet (langer) voldoen aan de in artikel 20a van de Regeling bedoelde criteria uit de TA had moeten worden geplaatst. Volgens klager zou uit het penitentiair dossier nog steeds blijken dat hij met een terroristisch misdrijf in verband wordt gebracht. De inhoud van het penitentiair dossier staat in de onderhavige procedure echter niet ter beoordeling van de beroepscommissie. Klager kan in de inrichting waar hij verblijft, een verzoek tot wijziging van de inhoud van zijn penitentiair dossier indienen, voor zover hieruit blijkt dat hij (nog steeds) met een terroristisch misdrijf in verband wordt gebracht. Indien zijn verzoek wordt afgewezen, staat ingevolge artikel 60, eerste lid, in samenhang met artikel 61, vijfde lid, van de Pbw een termijn van zeven dagen open zich hierover met een klacht tot de beklagcommissie van de betreffende inrichting te wenden. Klager heeft slechts korte tijd in de locatie Zwaag verbleven. Op 2 mei 2017 is hij voor overplaatsing naar de gevangenis van de p.i. Krimpen aan den IJssel geselecteerd. Daarmee is het belang aan de toetsing van de beslissing van de selectiefunctionaris tot overplaatsing van klager vanuit de TA naar de locatie Zwaag komen te ontvallen. Gelet daarop zal klager wat dit onderdeel van zijn beroep betreft niet-ontvankelijk worden verklaard in het beroep.

    Voor zover klager zich over zijn EZV-plaatsing beklaagt, overweegt de beroepscommissie het volgende. De selectiefunctionaris is, gelet op het bepaalde in artikel 15, eerste en derde lid, van de Pbw, belast met de plaatsing in en overplaatsing naar een inrichting of afdeling overeenkomstig de bestemming daarvan ingevolge hoofdstuk 3 van de Pbw. De selectiefunctionaris heeft klager op 20 april 2017 geselecteerd voor plaatsing in de gevangenis van de locatie Zwaag te Hoorn. Plaatsing in een EZV betreft echter een interne plaatsing, waartoe de bevoegdheid aan de directeur toekomt. Tegen een dergelijke plaatsing kan derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 60, eerste lid, in samenhang met artikel 61, vijfde lid, van de Pbw, uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde hiervan kennis heeft gekregen, beklag bij de beklagcommissie van de betreffende inrichting worden ingesteld. Gelet hierop is de onderhavige procedure niet de voor klager aangewezen weg. Niet is gebleken dat klager bij de beklagcommissie van de locatie Zwaag binnen de hiervoor genoemde termijn beklag tegen zijn EZV-plaatsing heeft ingediend. Klager heeft op 6 april 2017 beklag bij de beklagcommissie van de locatie De Schie ingediend over een (vage) mededeling van zijn afdelingshoofd dat hij in een ‘speciale afdeling’ zou worden geplaatst. Op dat moment had de selectiefunctionaris de beslissing tot overplaatsing van klager naar de locatie Zwaag nog niet genomen, laat staan dat de directeur van de locatie Zwaag had beslist op welke afdeling klager zou worden geplaatst. Nu klagers klacht zoals hiervoor genoemd niet ziet op een beklagwaardige beslissing zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, zal de beroepscommissie de klacht niet ter inhoudelijke behandeling terugwijzen naar de beklagcommissie van de locatie De Schie. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal klager ook wat dit onderdeel betreft niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.
     

  4. De uitspraak
    De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 5 oktober 2017.

 

 

 

 

secretaris                                                           voorzitter

Naar boven