Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1243/GA, 21 augustus 2017, beroep
Uitspraakdatum:21-08-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v





nummer:     17/1243/GA

betreft:        […]      datum: 19 augustus 2017


De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Schepers, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 april 2017 van de beklagcommissie bij de locatie Sittard.

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 juli 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. J. Schepers en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Sittard.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

  1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
    Het beklag betreft – voor zover hier aan de orde – de terugplaatsing naar het basisprogramma (degradatie).
    (G-2017-144)

    De beklagcommissie heeft het beklag op dat onderdeel ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

     

  2. De standpunten van klager en de directeur
    Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
    Klager is met name van mening dat hij erg zwaar is bestraft voor een – in zijn ogen – gering feit. Hij heeft de opsluiting geaccepteerd maar is van mening dat de intrekking van het verlof en de degradatie te veel was. Daarnaast is zijn verdere fasering uitgesteld door die degradatie. Klager is van mening dat de bestraffing een eenmalig incident betrof en dat dit, ook gelet op de vaste rechtspraak van de beroepscommissie over dit onderwerp, onvoldoende zwaarwegend is voor die degradatie. Indien de beroepscommissie klager in zijn mening volgt en het beklag tegen de degradatie alsnog gegrond verklaart, zou daar bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming rekening mee gehouden moeten worden. De directeur heeft de wijze van binnenkomst in de inrichting ten onrechte meegewogen bij zijn beslissingen. Daarover is immers niets bekend en dat mag dan ook niet meetellen, aldus klager.

    De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
    Aan klager werd in het kader van zijn verblijf in het plusprogramma een aantal vrijheden aangeboden. Hij heeft zich vervolgens gedragen op een manier die niet kan. Hoewel de directeur begrijpt dat het voor klager lijkt alsof hier een aantal straffen op elkaar gestapeld worden, was dat zeker niet het geval. Hem is een disciplinaire straf opgelegd in verband met het aantreffen van contrabande (een telefoon, een oplader, een headset en daarnaast een hoeveelheid softdrugs). Vervolgens is klager kort na de strafoplegging besproken in het multidisciplinair overleg (MDO) en daar is geadviseerd klager te degraderen. Hem is dat kort na dat MDO ook verteld. De mededeling van die beslissing is hem inderdaad pas op een later moment uitgereikt. De directeur erkent dat dit eerder had moeten gebeuren. Gelet op de aard van de bij klager aangetroffen contrabande wordt door de directeur ook verondersteld dat klager betrokken is geweest bij het in de inrichting binnenkomen van die voorwerpen. Bij elkaar genomen was het oordeel van het MDO over de vraag of aan klager meer vrijheden geboden moesten blijven worden, negatief. Klager was, gelet daarop, nog niet toe aan een verdere fasering. Inmiddels neemt hij deel aan een penitentiair programma en de directeur begrijpt dat dit goed gaat. Tot klagers degradatie – en de daaraan voorafgaande disciplinaire straffen – was op goede gronden besloten.

     

  3. De beoordeling
    Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van de degradatie kan – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Hierbij heeft de beroepscommissie in aanmerking genomen dat uit de bestreden beslissing volgt dat de directeur alle relevante aspecten van klagers gedrag, waaronder ook het positieve gedrag, in de belangenafweging heeft meegewogen. De beslissing om klager te degraderen kan daarom niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

    De beroepscommissie merkt nog op dat het tijdsverloop tussen het geven van het advies door het MDO en de uitreiking van de mededeling van de degradatiebeslissing aanmerkelijk lang is geweest. Dat is echter in dit geval geen reden om het beklag alsnog gegrond te verklaren nu voldoende aannemelijk is dat klager kort na het MDO mondeling op de hoogte is gesteld voor die (voorgenomen) degradatie. Nu de degradatie feitelijk pas later heeft plaatsgevonden, heeft klager – nu zoals hiervoor is overwogen die degradatie op goede gronden heeft plaatsgevonden – ook geen nadeel van het verlate schriftelijk mededelen van die beslissing ondervonden.

     

  4. De uitspraak
    De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

    Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J. Schagen MA en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes , secretaris, op 21 augustus 2017.

             secretaris                                                           voorzitter
     

Naar boven