Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1972/GV, 14 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:14-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1972/GV

betreft: [klager] datum: 14 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 31 mei 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klagers kleindochter is thans herstellende van een hartoperatie. Het herstel verloopt anders dan de selectiefunctionaris stelt in zijn beslissing. Door complicaties verblijft ze nog steeds in het ziekenhuis
en het is onduidelijk hoe de afloop zal zijn.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De medisch adviseur heeft geadviseerd dat een tijdelijk verlaten van de inrichting op medische gronden niet is geïndiceerd. Klagers kleindochter verkeert niet in levensgevaar.
De ingreep en het beloop er na zijn ongecompliceerd. De verwachting is dat zij in de nabije toekomst weer op bezoek kan komen bij klager in de inrichting. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel
25, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling).

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Esserheem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, gelet op het advies van de medisch adviseur. Aan een dergelijk bezoek kleven praktische bezwaren.
Het openbaar ministerie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, mits het verlof onder begeleiding van DV&O plaatsvindt.
De politie heeft zich van advies onthouden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek, wegens doodslag. Aansluitend dient hij 108 dagen vervangende hechtenis te ondergaan op grond van de Wet Terwee. De einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 13 maart 2018.

Op grond van artikel 21 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. In de artikelen 22 tot en met 31 van de
Regeling
is uitgewerkt in welke gevallen en onder welke voorwaarden incidenteel verlof kan worden verleend. In artikel 25, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat “Incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek aan een niet tot reizen in staat zijnde
levenspartner, kind en ouder, indien deze wegens medische of psychische belemmering niet in staat is de inrichting te bezoeken en de gedetineerde gedurende drie maanden niet heeft kunnen ontmoeten.”. In het tweede lid van voornoemd artikel is bepaald
dat “Incidenteel verlof voor een bezoek aan kind jonger dan 12 jaar kan daarnaast worden verleend indien redenen van sociaal-psychologische aard zich tegen een bezoek van het kind aan de inrichting verzetten, en de gedetineerde het recht op omgang met
het kind niet is ontzegd.”.

Allereerst merkt de beroepscommissie op dat in de Regeling geen limitatieve opsomming is opgenomen voor het verlenen van incidenteel verlof. Dat een kleinkind niet vermeld is in artikel 25 van de Regeling, hoeft op zichzelf niet tot een afwijzing van
het verzoek te leiden.

Klagers kleindochter (geboren in december 2015) heeft een hartoperatie ondergaan en verblijft op de kinderafdeling in het UMC te Groningen. Uit het advies van de medisch adviseur volgt dat klagers kleindochter niet in levensgevaar verkeert. De ingreep
en het beloop er na zijn ongecompliceerd en de verwachting is dat zij in de nabije toekomst weer op bezoek kan komen bij klager. Klager heeft aangevoerd dat het herstel anders verloopt dan namens de Staatssecretaris is gesteld en dat er sprake is van
complicaties. Klager heeft dit echter niet nader onderbouwd met recente (medische) informatie. Gelet op bovenstaande oordeelt de beroepscommissie dat de afwijzende beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen,
niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Van een situatie als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de Regeling is verder niet gebleken. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 14 juli 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven