Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1380/GM, 18 december 2002, beroep
Uitspraakdatum:18-12-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1380/GM

betreft: [klager] datum: 18 december 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 10 juli 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) De Boschpoort te Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 4 juli 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 oktober 2002, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught te Vught, is klager gehoord.

De inrichtingsarts verbonden aan het h.v.b. De Boschpoort heeft bij brief van 23 oktober 2002 medegedeeld verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en nog nader gereageerd op het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het klaagschrift d.d. 12 juni 2002, dat bij uitspraak d.d. 17 juni 2002 van de alleensprekende beklagrechter te zelfder datum is doorgezonden naar de medisch adviseur als verzoek om bemiddeling,betreft de behandeling van klagers voetschimmel en wondroos door de inrichtingsarts.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager betreurt het eerst 25 oktober 2002 de uitnodiging voor de zitting te hebben ontvangen. Wegens zijn moeite met lezen en schrijven zou hij bijstand van een advocaat op prijs hebben gesteld. Vervolgens heeft hij zijn klacht alsvolgt toegelicht.
De inrichtingsarts had klager naar een dermatoloog moeten verwijzen. De opmerking van de arts dat voetschimmel in een penitentiaire inrichting veelvuldig voorkomt kan niet dienen als excuus, maar zou moeten leiden tot preventievemaatregelen. Op 4 of 5 juni 2002 heeft klager na zijn klacht over de pijn in zijn voet en de irriterende werking van de zalf het advies van de arts gekregen door te gaan met het smeren van de zalf tegen voetschimmel. Op 6 juni 2002begon klagers voet te etteren. Ondanks deze duidelijke ontsteking adviseerde de arts op 7 juni 2002 het smeren met de zalf voort te zetten, omdat genezing tijd zou vragen. Klager gebruikte die zalf al maanden. In het weekend zwolzijn voet verder en nam de pijn fors toe. Op 10 juni 2002 achtte de arts het gebruik van jodiumzalf en Biotex als spoelwater aangewezen. Bij het bezoek in klagers cel de volgende dag weigerde de arts klager hem te laten overbrengennaar het ziekenhuis. De verpleegkundige achtte daags tevoren reeds een ziekenhuisopname geïndiceerd. Uiteindelijk heeft bij vermoedelijke afwezigheid van de arts een verpleegkundige op 12 juni 2002 overbrenging naar het ziekenhuisgeregeld. De arts heeft zich onvoldoende gelegen laten liggen aan de informatie van justitiemedewerkers, die door hun dagelijkse omgang met klager heel goed op de hoogte waren van zijn situatie.

De inrichtingsarts heeft tegenover de medisch adviseur het volgende standpunt ingenomen.
Toen hij op 11 juni 2002 vaststelde dat klagers linker voorvoet een beginnende wondroos ten gevolge van een schimmelinfectie vertoonde, heeft hij onmiddellijk een antibioticakuur gestart, terwijl de voet met Isobetadine behandeldwerd en klager volledige bedrust diende te houden. Bij revisie de volgende dag was de situatie niet verbeterd. Opname in het penitentiair ziekenhuis die dag mislukte wegens plaatsgebrek, maar opname in een plaatselijk ziekenhuisslaagde. Na de intraveneuze behandeling door de internist is klager op 20 juni 2002 in goede conditie ontslagen.
In zijn reacties d.d. 15 juli 2002 en 23 oktober 2002 op het beroepschrift verklaart de inrichtingsarts klager te hebben gezien op 10 juni 2002 met een acute verergering van een voetschimmelinfectie, een veel in de inrichtingvoorkomende kwaal. Bij gebreke van algemene ziekteverschijnselen als koorts op 11 juni 2002 kon hij beslissen het effect van de antibiotica 24 tot 48 uur af te wachten. De volgende dag belde de verpleegkundige hem conform zijninstructie en meldde dat de ontsteking zich had uitgebreid. Vervolgens heeft de arts opname in een regulier ziekenhuis geregeld. Klagers voorgeschiedenis was in dezen niet van belang, nu er geen sprake was van een recidiverendewondroos. De inrichtingsarts beslist op grond van zijn medisch inzicht en een veelvoud van andere (detentie)factoren over een eventuele ziekenhuisopname, welke overigens in de meeste gevallen van wondroos niet noodzakelijk is.Daarbij neemt hij opmerkingen en signalen van de werkvloer mee. Ook al begrijpt de arts dat klager ongerust is geweest, het heeft geen week, doch slechts drie dagen geduurd voordat tot ziekenhuisopname besloten is. In die dagen isklagers situatie nauwlettend gevolgd. De arts is na klagers terugkeer uit het ziekenhuis middels de verpleging bij herhaling geïnformeerd terzake van klagers toestand, daar klager geen contact met hem op prijs stelde. In debehandeling van klager is van nalatigheid geen sprake geweest.

3. De beoordeling
De beroepscommissie heeft kennis genomen van klagers uitvoerige toelichting ter zitting en acht zich aldus voldoende geïnformeerd voor de beoordeling van het beroep.

Op grond van de stukken en het ter zitting behandelde is voor de beroepscommissie het volgende aannemelijk geworden.
Klager had sedert geruime tijd een voetschimmelinfectie, ter bestrijding waarvan de arts hem destijds een zalf heeft voorgeschreven. In de eerste week van juni 2002 werd klagers voet rood en pijnlijk. Anders dan klager stelt, wasniet de zalf hiervan de oorzaak. De inrichtingsarts heeft jodiumzalf, het spoelen met Biotex en volledige bedrust voorgeschreven, alsmede een antibioticakuur, toen de zwelling en de roodheid verergerden; een niet ongebruikelijkbehandeling van (beginnende) wondroos. Klager had op dat moment geen koorts, hetwelk een belangrijk criterium in het geval van wondroos is. Toen de volgende dag klager onvoldoende bleek te reageren op de antibiotica en de ontstekingzich had uitgebreid heeft de inrichtingarts klager doen opnemen in een plaatselijk ziekenhuis.

Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de beroepscommissie tot de slotsom, dat het hiervoor omschreven medisch handelen van de inrichtingsarts niet is aan te merken als in strijd met de zorgdie de inrichtingsarts in die hoedanigheid ten opzichte van klager behoorde te betrachten. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter, huisarts en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 18 december2002.

secretaris voorzitter

Naar boven