nummer: 17/2462/GA
betreft: […] datum: 3 oktober 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.E. Kok-A-Hin, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 14 juli 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen locatie Esserheem,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie Esserheem in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 30 mei 2017 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De bestreden beslissing is onzorgvuldig tot stand gekomen. De informatie waarop de beslissing rust is niet feitelijk onderbouwd. Enige concretisering van het gestelde stalkingsgedrag door klager ontbreekt. Klager betwist dat hij zich hier schuldig aan heeft gemaakt. Hij heeft duidelijke afspraken met zijn ex-vriendin gemaakt. Van een aangifte of contactverbod is geen sprake. Ten onrechte is geen advies gevraagd bij de reclassering. Informatie over klagers gedrag in de inrichting ontbreekt eveneens. Klagers belangen worden in de bestreden beslissing niet benoemd. Nu de belangenafweging ontbreekt, kan de bestreden beslissing niet getoetst worden, zodat deze niet voldoet aan de eisen. Het beroep dient daarom gegrond verklaard te worden. In de reactie van de directeur op het klaagschrift kan evenmin een belangenafweging worden gelezen, nu klagers belangen ook hierin niet zijn benoemd. Er is ten onrechte onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van het verlof. Ten aanzien van de omstandigheid dat klager een strafbaar feit tijdens detentie zou hebben gepleegd, geldt dat klager tegen de betreffende veroordeling in hoger beroep is gegaan. Hij ontkent dit feit te hebben gepleegd. Bovendien betreft dit een incident uit mei 2016, bijna een jaar voor de afwijzing van klagers verlofaanvraag. Met het oog op dit tijdsverloop, geldt eens te meer dat gelet had moeten worden op klagers (positieve) gedrag in de inrichting sindsdien en zijn medewerking met de reclassering. Klager heeft ook goed verlopen verloven genoten en heeft zich tijdens zijn penitentiair programma (p.p.) aan alle voorwaarden van de reclassering gehouden. Klager wenst een tegemoetkoming nu zijn verlof ten onrechte is afgewezen, bij voorkeur in de vorm van een extra verlof.
De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager is op 12 juni 2016 geselecteerd voor deelname aan een p.p. Op 12 juli 2016 is hij in verzekering gesteld wegens verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Klagers p.p. is toen op deze grond beëindigd. Inmiddels is klager veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf voor deze tijdens detentie gepleegde bedreiging. Klagers belangen zijn afgewogen tegen de belangen van de maatschappij. Verlof was maatschappelijk onaanvaardbaar.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het MDO heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat het risico bestaat dat klager zich zal melden bij het huis van zijn ex-vriendin en omdat klager zich tijdens zijn p.p. niet aan de voorwaarden heeft gehouden.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Noord-Nederland heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager recent is veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf in verband met het plegen van een strafbaar feit tijdens detentie.
De vrijhedencommissie heeft op grond van bovenstaande adviezen negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.
3. De beoordeling
Klager onderging onder meer een gevangenisstraf van vier jaar en twintig dagen met aftrek, wegens – kort gezegd – diefstal met geweld en afpersing. Op 1 september 2017 is klager in vrijheid gesteld.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vierde verlofaanvraag. Hij kon in totaal vijf verlofaanvragen indienen.
Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
Klager heeft tijdens zijn deelname aan een p.p. een nieuw strafbaar feit gepleegd waarvoor hij is veroordeeld. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid in dit stadium een contra-indicatie vormde voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigde. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b. en d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat klager – blijkens zijn registratiekaart – op 8 augustus 2017 algemeen verlof heeft genoten, zodat hij tenminste eenmaal voorafgaand aan zijn invrijheidsstelling de mogelijkheid heeft gekregen middels verlof te werken aan zijn resocialisatie. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
P. de Vries, secretaris, op 3 oktober 2017.
secretaris voorzitter