Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1082/GA, 18 september 2017, beroep
Uitspraakdatum:18-09-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:   17/1082/GA

betreft:     [klager]                                                                         datum: 18 september 2017

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Bruns, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 maart 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 augustus 2017, gehouden in de p.i. Vught, is gehoord een kantoorgenoot van klagers raadsvrouw, mr. S.T. van Berge Henegouwen.

Klager heeft afstand gedaan van het recht ter zitting te worden gehoord.
De directeur van de p.i. Middelburg had schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

  1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
    Het beklag betreft de beslissingen van respectievelijk 1 november 2016 en 1 december 2016 tot verlenging van de maatregelen  ‘Bot/EBV-vervoer’ en ‘spoedtransport door politie’ in het kader van klagers plaatsing op de lijst gedetineerden met een vlucht- en maatschappelijk risico (GVM-lijst) (MB 2016-000267 en MB 2016-000288).
    De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

     

    2.  De standpunten van klager en de directeur
    Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven –  toegelicht. Uit de beslissingen blijkt onvoldoende van een eigen belangenafweging van de directeur. Enige reden waarom juist deze toezichtmaatregelen naar de mening van de directeur nodig zijn, wordt niet gegeven. Van een noodzaak tot verlenging is niet gebleken. Uit informatie van het Operationeel Overleg (OO) blijkt dat binnen detentie geen liquidatiegevaar bestaat. De dreiging zou uitsluitend van buitenaf komen. Welke dreiging dit precies is, is niet bekend. Sinds zijn verblijf in de p.i. Middelburg (april 2016) heeft klager goed gedrag vertoond. Van een vluchtpoging vanuit een gesloten inrichting is nooit sprake geweest. Klager heeft zich in september 2015 onttrokken aan zijn penitentiair programma. De omstandigheden rond deze ontvluchting zijn echter geheel niet betrokken bij de belangenafweging. Klagers gedrag in de inrichting geeft geen aanleiding voor enig vluchtgevaar. Ook uit de rapporten van het OO en het selectieadvies blijkt niet van enig vluchtgevaar (dan wel liquidatiegevaar). Klager wordt in het selectieadvies omschreven als een rustige man die goed meedraait in het programma. De maatregelen veroorzaakten zeer veel ongemak en stress voor klager. Klager is op 13 april 2017, hoewel nog steeds sprake was van dezelfde feiten en omstandigheden, van de GVM-lijst gehaald. Tot die tijd zijn de maatregelen gehandhaafd.

    Anders dan de beklagcommissie heeft overwogen ziet het beklag niet op de beslissingen van 1 oktober 2016 en van 1 november 2016, maar op de beslissingen van 1 november 2016 en van 1 december 2016. Klager verzoekt om een tegemoetkoming.

    De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

     

    3.  De beoordeling
    De beroepscommissie stelt vast dat het klaagschrift, anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, ziet op de beslissingen met ingang van respectievelijk 1 november 2016 en van 1 december 2016.

    De directeur kan – indien dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting – aan een gedetineerde die is geplaatst op de GVM-lijst toezichtmaatregelen opleggen. Alvorens hiertoe te beslissen dient de directeur een eigen belangenafweging omtrent de noodzaak van die toezichtmaatregelen te maken. Gelet op het ingrijpende karakter van de toezichtmaatregelen moet de door de directeur te maken belangenafweging voor de gedetineerde inzichtelijk zijn en worden onderbouwd met schriftelijke verslaglegging. De enkele verwijzing naar de plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst is onvoldoende.

    Uit de schriftelijke mededelingen van voormelde beslissingen blijkt dat klager sinds 13 oktober 2010 op de GVM-lijst stond. Aan de orde zijn de beslissingen van 1 november 2016 en van 1 december 2016 tot verlenging van de reeds opgelegde toezichtmaatregelen van ‘Vervoer BOT/EBV’ en ‘Bij spoedtransport begeleid door politie’. Uit de schriftelijke mededelingen van de bestreden beslissingen (evenals uit de beslissing tot verlenging met ingang van 1 oktober 2016) volgt dat de maatregelen zijn verlengd omdat nog steeds sprake zou zijn van een grote mate van liquidatiegevaar, aangezien uit diverse rapporten zou blijken dat klager werd gezocht en voorts nog steeds sprake zou zijn van vluchtgevaar, omdat klager zich in september 2015 heeft onttrokken aan zijn detentie.

    De beroepscommissie stelt vast dat de verlengingsbeslissingen dezelfde onderbouwing hebben. Gelet hierop is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende gebleken dat de directeur bij de beslissingen tot verlenging van de maatregelen een eigen belangenafweging heeft gemaakt en is onvoldoende duidelijk waarom nog steeds sprake was van een noodzaak tot voortduring van de maatregelen.

    Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding voor toekenning van een tegemoetkoming aan klager. Nu het enkel gaat om GVM-maatregelen tijdens het vervoer en niet duidelijk is hoe vaak klager in de periode waar de klachten op zien is vervoerd, zal de beroepscommissie de hoogte daarvan vaststellen op € 35,=.

     

    4.  De uitspraak
    De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 35,=.
     

     

    Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 18 september 2017

                         secretaris                                                           voorzitter

     

     

     

     

Naar boven