1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 22 december 2016 tot afwijzing van klagers verzoek om bezoek zonder toezicht (bzt) (S-2016-000988 en S-2017-000024).
De beklagcommissie heeft beklag S-2016-000988 ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag S-2017-000024 op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Hoewel de directeur dit keer wel een individuele belangenafweging heeft gemaakt ten aanzien van klagers verzoek om bzt, is klager het niet eens met de uitkomst daarvan. De (voormalig) plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie De Schie, de heer T., de heeft bij klager en bij zijn raadsvrouw de verwachting gewekt dat bzt op termijn zou worden toegestaan. Hij heeft gezegd dat als klager terug zou komen uit het PPC “hier serieus naar wordt gekeken” en dat de inrichting “het dan niet kan weigeren”.
Voorts is klager van mening dat de gevaren teveel worden overschat. Klager heeft zich gedurende zijn detenties nooit agressief gedragen naar bezoekers. Daarbij heeft hij zich sinds 2014 goed gedragen in de locatie De Schie. Sinds 2015 is klager uit het boeienregime. De laatste jaren heeft het personeel weinig met hem te stellen gehad. Klager werkte heel prettig met het personeel van de locatie De Schie samen. Alleen vanuit het afdelingshoofd was er soms wat behoedzaamheid. Dit spoorde echter niet met het vertrouwen dat klager van het overige personeel kreeg.
Voorts heeft klager al eerder laten zien dat hij in een omgeving met minder toezicht positief gedrag blijft vertonen. Hij heeft begin 2016 enkele maanden in PPC Amsterdam verbleven en heeft het daar goed gedaan. Verwezen wordt naar het psychiatrisch rapport van psychiater G. Er is geen enkele reden te denken dat een bzt tot risicovolle situaties zal leiden. De beklagcommissie motiveert niet waarom een risico op agressief en problematisch gedrag zou bestaan. Ook wordt niet nader onderbouwd waarom het niet mogelijk zou zijn/ onvoldoende zou zijn extra beveiligingsmaatregelen te treffen. Klagers bezoekster (zijn vriendin) zou tijdens het bzt bijvoorbeeld een pieper mee kunnen krijgen. Bovendien bevindt zich in iedere bzt-ruimte een alarmknop. De belangrijkste waarborg tegen incidenten is echter de kwaliteit van de relatie tussen klager en zijn vriendin. Zij kennen elkaar goed en wensen allebei het bzt. Klager heeft tijdens zijn huidige detentie eerder bzt gehad met zijn vriendin. Bovendien kreeg klager toen hij nog in een FPC verbleef gewoon bezoek op zijn kamer. In tbs-inrichtingen is dit standaard, terwijl daar juist mensen verblijven met psychische stoornissen.
Uit het rapport van psychiater M. volgt dat klager gewelddadig naar een ex-vriendin is geweest. Dit was echter letterlijk in de vorige eeuw en gericht tegen een andere partner (dan zijn huidige partner), met wie hij zes jaar heeft samengewoond. Er zijn toen inderdaad dingen misgegaan, maar klager is hiervoor nooit veroordeeld. Voorts heeft klager nooit met psychiater M. gesproken. Deze heeft enkel op basis van stukken zijn conclusie getrokken.
In de huidige inrichting waar klager verblijft, het PPC van Justitieel Complex Zaanstad, mag klager wel bzt ontvangen. Dit heeft alleen nog niet plaatsgevonden, maar dat heeft er mee te maken dat het voor zijn vriendin ver reizen is.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
De directeur is met klager in aanraking gekomen in de locatie De Schie, nadat klager terugkwam uit het PPC Amsterdam. Het klopt dat klager een heel positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, maar bij tijd en wijle waren er toch spanningen. Door de bejegening en inspanningen van het personeel en behandelaars is dit beheersbaar gebleven. Bzt vindt plaats in een oncontroleerbare situatie, terwijl de bpg-afdeling juist een gecontroleerde omgeving is. De stap van continu toezicht naar geen toezicht vindt de directeur te groot.
Uit het rapport van psychiater M. volgt dat klagers gedrag onvoorspelbaar kan zijn. In het verleden heeft klager ook weleens geweld gebruikt naar een partner. De directeur heeft wel gesproken over het treffen van extra maatregelen tijdens bzt, maar vindt dit tegenstrijdig, nu bij bzt sprake moet zijn van een bepaalde mate van privacy en vertrouwen. Ook biedt een pieper of alarmknop onvoldoende veiligheid. Het klopt dat klager eerder bzt heeft gehad met zijn huidige vriendin, maar dit was tijdens zijn vorige detentie.
3. De beoordeling
In RSJ 24 november 2016, 16/2518/GA, heeft de beroepscommissie klagers beroep gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek om bzt gegrond verklaard, omdat – kort gezegd – de directeur klagers verzoek had afgewezen met uitsluitend een verwijzing naar het geldende beleid, zonder daarbij een op de persoon toegesneden belangenafweging te maken. De beroepscommissie oordeelde dat de bestreden beslissing onvoldoende was gemotiveerd en vernietigde deze. Zij droeg de directeur op een nieuwe beslissing te nemen.
Naar aanleiding van voormelde uitspraak heeft de directeur op 22 december 2016 een nieuwe beslissing genomen, die thans in beroep aan de orde is. Vast staat dat klager ten tijde van zijn verzoek en ten tijde van de bestreden beslissing in een individueel regime op de bpg-afdeling van de locatie De Schie verbleef. Zoals de beroepscommissie oordeelde in 16/2518/GA, hoeft het regime waarin klager verblijft, niet per definitie doorslaggevend te zijn voor het wel of niet toestaan van het ontvangen van bzt. Omstandigheden die onderdeel uitmaken van deze individuele belangenafweging, zijn onder meer de duur van de detentie, de noodzaak van extra beveiliging, de veiligheid van het bezoek en het gedrag dat een gedetineerde in de detentiesituatie vertoont.
De beroepscommissie stelt vast dat de directeur in de beslissing van 22 december 2016 een individuele belangenafweging heeft gemaakt. Deze beslissing kan niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat de directeur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het geval van klager de stap naar bzt nog te groot was. Zij acht aannemelijk dat, hoewel klager ten tijde van de bestreden beslissing een positieve ontwikkeling doormaakte, spanningen mede dankzij de bejegening en inzet het personeel van de bpg-afdeling beheersbaar zijn gebleven. Mede in aanmerking genomen hetgeen is gerapporteerd in de psychiatrische rapporten van psychiater M. en psychiater G. aangaande het onvoorspelbare gedrag van klager en met inachtneming van klagers geschiedenis met ernstige geweldsincidenten binnen inrichtingen, kan de beroepscommissie de directeur volgen in zijn standpunt dat er tijdens bzt onvoldoende mogelijkheden zijn de veiligheid te waarborgen. Aanvullende beveiligingsmaatregelen, zoals het meegeven van een pieper aan klagers bezoekster, bieden onvoldoende bescherming en passen bovendien niet bij het karakter van bzt. De directeur moet erop kunnen vertrouwen dat de veiligheid is gewaarborgd. Voor zover klager heeft aangevoerd dat de (voormalig) directeur van de locatie De Schie de verwachting had gewekt dat klager na terugkomst uit het PPC bzt zou krijgen, kan klager hieraan geen rechten aan ontlenen, nu altijd op het moment van aanvraag beoordeeld dient te worden of bzt verantwoord is.
Alles in aanmerking genomen heeft de directeur zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het nog te vroeg was bzt te verlenen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 11 oktober 2017
secretaris voorzitter