Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2010/SGA, 15 juni 2016, schorsing
Uitspraakdatum:15-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/2010/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 15 juni 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie (p.i.) Roermond.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 13 juni 2016, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van
zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, ingaande op 13 juni 2016 om 13.55 en eindigend op 20 juni 2016 om 13.55 uur, wegens een positieve uitslag van het herhalingsonderzoek van een
urinecontrole waarbij het kreatininegehalte van de aangeleverde urine lager was dan 2.0 mmol/l.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek tevens wordt aangemerkt als klaagschrift en van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 15 juni 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat zowel bij het onderzoek van de door klager ingeleverde urine als bij het daarna
uitgevoerde herhalingsonderzoek op die urine telkens een kreatininegehalte werd gemeten dat lager lag dan twee mmol/l. Die 2.0 mmol/l is een afkapwaarde, waaronder een betrouwbare meting van reststoffen van contrabande in de urine niet meer mogelijk is
en het aantreffen van een dergelijke waarde wordt in beginsel aangemerkt als fraude bij een urinecontrole. Hoewel er geen sprake is van een positieve uitslag op het gebruik van contrabande, wordt op grond van de onderzoeksuitslagen voldoende
aannemelijk
dat er sprake is geweest van fraude bij die urinecontrole. Gelet daarop kon – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – de directeur in redelijkheid onderhavige beslissing nemen. is voor de voorzitter. Bijzondere omstandigheden die tot een ander
oordeel zouden moeten leiden zijn niet aannemelijk geworden. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 15 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven